De inhuldiging van koning Lodewijk Napoleon op 23 juni 1806

De eerste keer dat een koning in ons land werd ingehuldigd, was op 23 juni 1806. Die inhuldiging, van koning Lodewijk Napoleon, vond plaats in Den Haag in de Vergadering van het Wetgevend Lichaam (formeel vergadering van Hunne Hoog Mogenden) in de Balzaal aan het Binnenhof. Lodewijk Napoleon was bij keizerlijk decreet op 5 juni 1806 in Parijs uitgeroepen tot koning van Holland.

Bij de inhuldiging waren, behalve de leden van het Wetgevend Lichaam, de ministers, de leden van de Staatsraad, secretaris van Staat, hoge officieren en vertegenwoordigers van de departementen (provincies) aanwezig.

Al bij binnenkomst van de koning en zijn echtgenote klonk het 'Vive le Roi, vive la Reine'. De koningin nam plaats op de tribune en de koning op de troon. Naast hem zaten hoffunctionarissen, de de secretaris van Staat en de ministers van Financiën, Marine en Buitenlandse Zaken. Die laatste was tevens groot-ceremoniemeester.

De voorzitter en daarna de leden van het Wetgevend Lichaam kwamen in volgorde van ouderdom voor de koning staan en  legden op de Bijbel de eed af. Die luidde:

"Ik zweere gehoorzaamheid aan de Constitutioneele Wetten van het Koninkrijk en getrouwheid aan den Koning."

De koning hield vervolgens een toespraak, waarin hij verklaarde dat hij bezield was door een levendig verlangen om voor het geluk van het volk te zorgen. Hij zei ook dat Holland, ofschoon vermogend en belangrijk, eigenlijk te klein was om zonder de vriendschap van een groter land zeker te kunnen zijn van zijn onafhankelijkheid.

Na zijn rede klonk opnieuw gejuich in de zaal en daarna keerde het koninklijk gezelschap, begeleid door een stoet van koetsen en paarden, terug naar Paleis Huis Ten Bosch. Volgens de officiële dagbladen waren zowel de inwoners van Den Haag als vreemdelingen verrukt over de plechtigheid.

Later dat jaar volgden nog eedafleggingen door (hoge) rechters, leden van de Rekenkamer, leden van de Staatsraad en officieren.

De koning heeft zelf geen eed afgelegd. Pas in de Grondwet van augustus 1806 werd een eedsformulier opgenomen. Die eed luidde:

"Ik zweere, dat ik de Constitutioneele Wetten van het Koningrijk zal achtervolgen, dat ik de integriteit van het Grondgebied van het Koningrijk zal handhaven, dat ik de vrijheid van Godsdienst zal eerbiedigen, dat ik zal eerbiedigen en doen eerbiedigen de gelijkheid van Regten, mitsgaders de Politieke en Civiele Vrijheid, dat ik geene Imposten zal heffen, en geenerhande Belasting zal opleggen, dan uit kracht der Wet; en dat ik in mijne regeering geen ander doel zal hebben, dan eeniglijk de bevordering van het belang, de welvaart en den roem der Hollandsche Natie."