POLITIEK, RECHTERLIJKE MACHT EN INTERNATIONALE RECHTSORDE: TIJD VOOR RELATIETHERAPIE?

  • 1. 
    Een brandbare casus

Op 12 februari j.l. deed het Hof Den Haag een opzienbarende uitspraak.1) Op grond van onder meer het VN-Wapenhandelsverdrag2) oordeelde het Hof dat de uitvoer van F35-onderdelen aan Israël niet langer was toegestaan. Er bestaat een duidelijk risico, aldus het Hof, dat deze onderdelen gebruikt gaan worden voor ernstige schendingen van het internationale recht.3) De Rechtbank Den Haag kwam in deze zaak eerder tot een tegengesteld oordeel; gelet op de grote beleids- en beoordelingsvrijheid die de regering heeft, meende zij dat de minister in redelijkheid tot haar beslissing tot uitvoer van F35-onderdelen heeft kunnen komen. Volgens de rechtbank handelde de minister dus juist niet onrechtmatig.4)

Op de uitspraak van het Hof is door sommige politici kritisch gereageerd. VVD-Tweede Kamerlid Ruben Brekelmans sprak van ‘een zorgwekkend precedent’.5) De demissionaire minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gaf aan dat het aan het kabinet is om het buitenlands beleid vorm te geven en dat het Hof dat onvoldoende heeft meegewogen. Hij sprak ook over mogelijke reputatieschade voor Nederland als betrouwbare handelspartner.6)

Ik laat in het midden welk oordeel hier rechtens juist is. De zaak ligt op dit moment in cassatie bij de Hoge Raad. De vraag die ik wel nog wil aanstippen, is of de goedkeuring van het Wapenhandelsverdrag destijds op veel parlementaire belangstelling mocht rekenen. Dat was niet het geval. Alleen de Eerste Kamer stelde op initiatief van de toenmalige senator en hoogleraar internationaal recht Nico Schrijver in 2014 nog een paar vragen. Zo wierp men de vraag op wat de implicaties van het Wapenhandelsverdrag zouden zijn op mogelijke wapenleveranties aan Syrië.7) Maar voor de rest bleef het in politiek Den Haag toen stil en werd het verdrag uiteindelijk zonder noemenswaardige discussie of ophef door de beide Kamers goedgekeurd.

  • 2. 
    Hoe het spanningsveld beheersbaar houden?

Deze casus is illustratief voor het huidige spanningsveld tussen politiek en internationaal recht. Die spanning is natuurlijk niet nieuw. Zij is met de opkomst van het internationale recht in de 20e eeuw altijd voorwerp van debat geweest. Maar de tegenstellingen zijn de laatste tijd wel scherper geworden. De actoren in het politieke en het juridische domein draaien geleidelijk steeds verder van elkaar weg.

Hoe houden we dit beheersbaar? Hoe kunnen we rechtsstatelijke grenzen respecteren én tegelijkertijd collectieve daadkracht ontwikkelen? Op deze vraag ga ik hierna kort in. Daarbij zal ik de Grondwet in stelling brengen; de Grondwet die zowel politici als juristen vaak vergeten maar die voor het thema van deze bijdrage wezenlijke ankerpunten bevat. Mijn conclusie is dat in ons staatsbestel politiek en rechterlijke macht elkaar weliswaar nog niet naar het leven staan maar dat de onderlinge relatie wel aandacht behoeft. Het is, kortom, tijd voor relatietherapie. Tegelijkertijd kunnen de zichtbare spanningen niet los worden gezien van het grotere maatschappelijke probleem van afnemende gemeenschapszin en ruwere omgangsvormen. Daarover nog iets aan het slot.

  • 3. 
    Grondwet en internationaal recht

Mijn vertrekpunt is de Grondwet. Deze kent een sterke traditie van openheid voor het internationale recht. Artikel 90 Grondwet bepaalt dat de regering de ontwikkeling van de Nederlandse rechtsorde bevordert. Op grond van artikel 93 en 94 Grondwet werken verdragsbepalingen bovendien direct door in de Nederlandse rechtsorde.8) Die openheid voor het internationale recht moeten we blijven koesteren. Dat is niet alleen een juridische kwestie maar ook welbegrepen eigenbelang. Of het nu gaat om defensie, klimaat of bestrijding van desinformatie, zonder het internationale recht krijgen we veel problemen niet opgelost. In die zin beperkt het internationale recht niet, zoals soms wordt verondersteld, maar verruimt het juist onze slagkracht.

De laatste jaren is het juridische debat nogal beperkt geweest. Het spitst zich vooral toe op de bevoegdheden van de rechter. Het gaat over de verruiming van het begrip ‘een ieder verbindend’ – ik verwijs naar het Rookverbod-arrest9) – en over verdragsconforme uitleg. Juridische technieken die de rechter meer armslag geven maar tegelijkertijd de grenzen van zijn rechtsvormende taak dichterbij brengen. Ook over dat laatste is debat. Maar dat gaat vooral over in hoeverre de rechter bij een verdragsschending zélf in het rechtstekort kan voorzien. Dat laat de rechter dan vaak, in ieder geval in eerste instantie, aan de wetgever over.10)

Daarbij wordt echter soms de belangrijke voorvraag overgeslagen waar in de praktijk – ik verwijs naar de F-35 uitspraken – niet zelden verschillend over wordt gedacht: hoe interpreteert de rechter een verdragsbepaling?

  • 4. 
    André Donner’s tweesporenbeleid

Daarvoor ga ik terug naar een publicatie van vlak vóór de grondwetsherziening van 1983 van hoogleraar staatsrecht en oud-rechter van het Hof in Luxemburg André Donner. Hij schreef in de Jeukensbundel over wat hij noemde de ‘tweesporigheid’ bij de uitleg van nationale grondrechten. Daarbij houden rechter en wetgever elkaar in evenwicht omdat zij elkaar zo nodig kunnen corrigeren. Donner vatte het bloemrijk samen:

‘Doordat de rechter niet het laatste woord heeft en doordat de wetgever dat eigenlijk ook niet heeft – hij moet maar afwachten hoe het bestuur en de rechter zijn voorschriften in de mozaïek van de bestaande rechtsorde zullen inpassen – is de verantwoordelijkheid en ontwikkeling van het constitutionele recht verdeeld en kunnen rechter en wetgever, om nu maar bij die twee te blijven, ieder hun bijdrage leveren vanuit hun optiek en vanuit hun ervaringshorizon’.11)

Als het echter gaat om verdragsbepalingen, zo stelt Donner, bestaat die tweesporigheid niet. De rechterlijke uitleg daarvan is definitief, ook voor de nationale wetgever. Een correctie daarvan is bijna niet mogelijk. Dat was de verklaring waarom de Nederlandse rechter – zo schreef in Donner in 1982 – de wet zo terughoudend toetst aan het EVRM en andere verdragen.

  • 5. 
    Van Donner tot de KlimaSeniorinnen

Hoe moeten wij tegen Donner’s betoog, ruim 40 jaar later, aankijken? Gelet op onze Grondwet met zijn openheid voor internationaal recht én met de daarin verankerde machtsverdeling? Natuurlijk is er sindsdien in politiek, recht en samenleving veel veranderd. Maar in de kern is het thema nu misschien wel actueler dan ooit.

Dat kwam recentelijk nog, zij het nu in de internationale context, naar voren in het arrest KlimaSeniorinnen tegen Zwitserland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarin nam het Hof op grond van artikel 8 EVRM een positieve verplichting aan voor de staat om burgers te beschermen tegen klimaatverandering.12) Dat was een nieuwe stap die binnenkort ook bij ons mogelijk tot nieuwe procedures zal leiden.

In zijn dissenting opinion bij het arrest wees de Britse rechter Tim Eicke13)op de machtenscheiding tussen wetgever en rechter op nationaal niveau. Tegen die achtergrond speelt het Europese Hof in zijn verhouding tot de verdragsstaten een subsidiaire rol. Dat gold hier te meer, aldus Eicke, omdat voorstellen om een recht op een schoon en gezond milieu expliciet in het EVRM vast te leggen, tot nog toe geen politieke steun hebben gekregen.

Bovendien was nog maar kort geleden een klimaatbeschermende CO2-wet bij referendum door de Zwitserse bevolking afgewezen. Daarom was voor het Hof volgens Eicke hier extra voorzichtigheid geboden.

  • 6. 
    Verdragsuitleg anno 2024: differentiatie

Deze dissenting opinion laat zien dat serieus juridisch debat mogelijk is over de juiste uitleg van artikel 8 EVRM. Daarbij is ook het nodige ten gunste van het arrest te zeggen: het is uitvoerig gemotiveerd, sluit aan bij eerdere rechtspraak en laat een ruime beoordelingsmarge bij de keuze van de middelen om tot CO2-reductie te komen. Het Hof was zich duidelijk bewust van de ‘balancing act’ die het moest volbrengen.

Tegelijkertijd ligt á la Tim Koopmans de vraag wel steeds scherper op tafel tot hoe ver de polsstok van de rechter reikt.14) Het gaat daarbij niet alleen om machtenscheiding maar ook om het risico van overspannen verwachtingen. De rechter kan het klimaatprobleem niet oplossen. Jaap Polak wees daar al op in zijn NJV-rede in 2022.15)

Als de interpretatie van verdragsbepalingen niet het monopolie is van de rechter, is de vraag hoe de taakverdeling tussen wetgever en rechter moet zijn. Soms is de situatie relatief gemakkelijk. Er zijn gevallen waarin heel duidelijk is dat wat de wetgever wil in strijd is met het internationale recht. Pas geleden heeft de Afdeling advisering geoordeeld dat een tweetal amendementen16) op de Penitentiaire Beginselenwet in strijd zijn met artikel 6 EVRM. Deze amendementen hielden in dat gesprekken tussen advocaten en bepaalde groepen gedetineerden preventief zouden worden opgenomen om deze later bij een concrete verdenking te kunnen afluisteren. De conclusie dat deze amendementen niet door de beugel kunnen was gelet op vaste Straatsburgse rechtspraak onvermijdelijk. De Afdeling advisering heeft toen overigens ook geoordeeld dat de amendementen in strijd zijn met artikel 17 Grondwet waar sinds kort het recht op een eerlijk proces is vastgelegd. Grondwet en EVRM lopen hier parallel.17)

Er zijn echter ook gevallen waarin minder duidelijk is hoe een verdrag moet worden uitgelegd. Verdragsbepalingen laten vaak interpretatieruimte en de bestaande rechtspraak geeft niet zelden geen uitsluitsel. De rechter zal dan de toepasselijke bepaling nader moeten uitleggen en daarbij moeten nagaan en vaststellen hoeveel beoordelingsruimte de wetgever heeft.18)

  • 7. 
    Evenredigheid en legaliteit

De dilemma’s en daaraan inherente spanningen komen misschien wel het duidelijkst naar voren bij de vraag of een wettelijke maatregel die een verdragsrecht beperkt, noodzakelijk en evenredig is. Hoe vrijmoedig of terughoudend moet de rechter aan deze open verdragsnorm toetsen? De Toeslagenaffaire heeft dit vraagstuk indirect verder op scherp gezet. Mag de rechter van de wet afwijken omdat wetstoepassing leidt tot onevenredig harde gevolgen in het individuele geval? In die context gaat het om de evenredigheid als algemeen rechtsbeginsel maar aannemelijk is dat een ruimere toepassing daarvan ook de interpretatie beïnvloedt van de evenredigheidseis in het EVRM en het EU-Handvest. In beide gevallen kan de algemene werking van de wet door aan het evenredigheidsbeginsel ontleende argumenten worden aangetast.19)

Om een goede balans te vinden is ook hier de Grondwet van belang. Die gaat uit van het primaat van de wetgever: vrijheidsbeperkingen moeten een specifieke wettelijke grondslag hebben.20) Daar zit een rechtsstatelijke gedachte achter. De wet is niet alleen een politiek instrument maar ook een essentiële waarborg voor rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en democratische legitimatie.21) De wet moet de rechten van elk individu respecteren maar ook beschermen tegen ongecontroleerde willekeur. In die zin moet de wet de vrijheid zien te waarborgen van álle burgers.

Die betekenis van de wet wordt niet altijd meer op waarde geschat. We lijken in onze aandacht voor de individuele evenredigheidsbeoordeling soms door te schieten. De wet dreigt daardoor als rechtsstatelijke waarborg te vergaand te worden gerelativeerd.22) Dat betekent uiteraard niet dat de wetgever maar kan doen wat hij wil. Maar wél dat deze bij de beoordeling van de noodzaak en evenredigheid van grondrechtsbeperkingen een belangrijke stem heeft. Grondwet én verdragen moeten hier in onderlinge samenhang worden bezien.

  • 8. 
    De Grondwet is soms strenger

Daarbij is het niet zo dat de burger met het internationale recht altijd beter af is. Een voorbeeld is de bestaande samenwerkingsverbanden op veiligheidsterrein. In dat kader koppelen verschillende overheidsinstellingen hun persoonsgegevens om georganiseerde criminaliteit, fraude, witwaspraktijken en ernstige overlast te bestrijden. Het gaat vaak om gevoelige persoonsgegevens die voor een ander doel worden verwerkt dan waarvoor ze oorspronkelijk zijn verzameld.

Is een convenant hiervoor een voldoende wettelijke basis? De bestuursrechter vond van wel; de grondslag voldoet aan de AVG en de verwerking was ook overigens noodzakelijk en proportioneel.23) Buiten beschouwing bleef echter dat artikel 10 Grondwet strenger is dan de AVG en voor dergelijke vergaande privacy-inbreuken een specifieke wettelijke grondslag eist.

Die was hier duidelijk niet aanwezig. Ondanks deze uitspraak komt het rechtsstatelijk noodzakelijke fundament er nu eindelijk toch. Na een lange stilte heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel gegevensverwerking samenwerkingsverbanden recentelijk plenair behandeld en op 18 juni 2024 aanvaard.24)

  • 9. 
    De liefde moet wel van twee kanten komen

Een korte tussenstand. De in de inleiding genoemde F35-uitspraken illustreren de traditionele openheid van de Grondwet voor het internationale recht. Dat laatste is een groot goed. Maar daar staat wel iets tegenover. De Grondwet maant de rechter, gezien de daarin neergelegde machtsverdeling, ook tot prudente terughoudendheid. Rechterlijke interpretaties van internationale of Europese bepalingen zijn immers vaak definitief en zijn daarom door de wetgever bijna niet te corrigeren. Dat kan onder meer gevoelig liggen bij de beoordeling van de noodzaak en evenredigheid van grondrechtsbeperkingen in het EVRM en andere verdragen. Er zijn daarnaast ook praktische redenen om terughoudend te zijn. Een te hoge verwachting in wat de rechter kan, leidt voorzienbaar tot teleurstelling. Dat kan zijn gezag aantasten. De polsstok van de rechter reikt soms ver maar kan in geval van ‘overstretching’ ook breken.

Maar dat is niet het hele verhaal. In een goede relatie moet de liefde wel van twee kanten komen. De Grondwet impliceert daarom ook de verplichting voor de wetgever om de onafhankelijke rechter te respecteren. Dat gaat verder dan alleen de plicht om rechterlijke uitspraken na te leven. Het gaat ook en misschien zelfs in de eerste plaats om een zorgvuldige afweging tijdens het wetgevingsproces. In algemenere zin gaat het er om dat regering en parlement tijdig beleid en wetgeving zodanig vormgeven en uitvoeren dat strijdigheid met internationale verplichtingen die zij eerder zelf zijn aangegaan, wordt voorkomen.25)

De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak Henk Naves heeft kort geleden ter gelegenheid van de presentatie van het jaarverslag26) daarover zijn zorg geuit. Als de regering bewust, soms tegen adviezen in, kiest voor oplossingen die in strijd zijn met verdragen, brengt ze de rechter in een risicovolle positie. Die kan in een latere procedure soms niet anders dan de regering of de wetgever terugfluiten.

  • 10. 
    Zorgvuldige afweging in het wetgevingsproces

Om dat te voorkomen bevat de Grondwet een wetgevingsprocedure met ‘checks and balances’ die een zorgvuldige afweging beoogt te garanderen.27) Een regering die willens en wetens met voorstellen komt die onverenigbaar zijn met het internationale recht, handelt daarmee in strijd. Maar ook als die onverenigbaarheid niet bij voorbaat evident is, moeten de juridische risico’s integer en transparant worden afgewogen.

Daarbij hoeft de wetgever enerzijds niet op voorhand elk risico uit te sluiten. Omdat zij ook andere belangen moet meewegen, hoeft zij niet altijd het zekere voor het onzekere te nemen. Anderzijds mag worden verwacht dat als een voorstel weliswaar niet bij voorbaat onrechtmatig is maar, mede gelet op beschikbare adviezen, wél juridisch kwetsbaar, de wetgever dit serieus in zijn afweging betrekt en alternatieven overweegt. De verhoudingen in de trias moeten niet onnodig op de spits worden gedreven.

Dat geldt te meer omdat de zaak vaak niet in beton is gegoten. De wetgever zélf kan de juridische kwetsbaarheid verminderen door, huiselijk gezegd, zijn verhaal op orde te hebben; door grondig te motiveren waarom hij alles afwegend vindt dat een wettelijke maatregel noodzakelijk en proportioneel is. Als de wetgever zijn huiswerk goed doet en weloverwogen kiest voor een bepaalde interpretatie, zal de rechter deze zeer waarschijnlijk eerder in stand laten.28) Dat is het respectvolle samenspel dat burgers van wetgever en rechter mogen verwachten.

  • 11. 
    Tijd voor relatietherapie?

We hebben gelukkig nog steeds een situatie waarin politiek en rechterlijke macht elkaar niet naar het leven staan. Daaraan staan, vrij naar Elsschot in zijn gedicht ‘Het huwelijk’, de Grondwet in de weg en praktische bezwaren.29) Maar de relatie vertoont wel enige stress en slijtage. Dat komt misschien het vaakst en duidelijkst tot uitdrukking bij de toepassing van het internationale recht maar het probleem steekt dieper. Ook in kwesties die alleen of primair de Nederlandse rechtsorde aangaan staan de staatsmachten en hun onderlinge relaties onder toenemende druk. Zij zijn vaak een vertaling van spanningen die in de Nederlandse samenleving zichtbaar zijn.

Daarom is het misschien tijd voor ‘relatietherapie’. In die lijn kan het recente voorstel van de Staatscommissie rechtsstaat worden gezien om de dialoog tussen de staatsmachten te versterken op basis van een rechtsstaatagenda.30) De commissie adviseert om de eerstkomende drie jaar tenminste elk half jaar zo’n dialoog te organiseren. Dat kan inderdaad nuttig zijn om de onderlinge verstandhouding en het wederzijdse begrip voor elkaars rollen en verantwoordelijkheden te verbeteren alsmede bepaalde knelpunten (opnieuw) te signaleren en te analyseren. Tegelijkertijd is er het gevaar dat het een papieren exercitie blijft waarin de deelnemers halfjaarlijks enkele beleefdheden uitwisselen zonder concreet te worden.

  • 12. 
    Slot: de bredere gemeenschappelijke opdracht

De spanningsvolle relatie tussen politiek en rechterlijke macht is echter een symptoom van een groter maatschappelijk probleem. Onze gemeenschappelijke opdracht is dan ook veel breder. Waar het werkelijk om gaat is dat in de praktijk van alledag er bij alle overheidsdienaren (politici, bestuurders, ambtenaren en rechters) een houding is van matiging en wederzijds respect; een houding waarin men integer de feiten probeert vast te stellen31), handelt en spreekt met kennis van zaken en in de eigen taakuitoefening niet alleen oog heeft voor de eigen positie en opvattingen. Dat geldt niet alleen voor overheidsdienaren maar ook voor burgers. Zoals de Staatscommissie rechtsstaat, zij het alleen bij wijze van voetnoot, opmerkt is dat ook burgers de rechtsstaat vormgeven en op hun bijdrage aanspreekbaar moeten zijn.32) Die dimensie dreigen we wel eens te vergeten. Van cruciaal belang daarvoor is wel dat publieke ambtsdragers (in de eerste plaats parlementariërs en bewindspersonen) het goede voorbeeld geven. Dat zit in de dagelijkse praktijk in gewone menselijke gedragingen, in taalgebruik33) en bejegening. En in de respectvolle correctie als mensen over de schreef gaan.

Kortom, het is bittere noodzaak dat naast blijvende aandacht voor constitutionele en juridische waarborgen we elkaar fatsoenlijk34) blijven behandelen.35) Als dat niet meer lukt is voorzienbaar dat het gezag van de overheid verder afneemt en de maatschappelijke onvrede36) verder groeit. We komen dan (of zitten al?) bijna ongemerkt op een glijbaan. Totdat we op enig moment moeten vaststellen dat het fundament van onze democratische rechtsstaat structureel en voorlopig onomkeerbaar is aangetast.

 

  • 1) 
    Dit is een bewerking van de inleiding ter gelegenheid van het afscheid van Nico Schrijver als staatsraad bij de Afdeling advisering van de Raad van State op 29 mei 2024.

2)Trb. 2013, 143.

  • 3) 
    Hof Den Haag 12 februari 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:191, AB 2024/132 m.n. K. de Goede e.a.
  • 4) 
    Rechtbank Den Haag 15 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19744.
  • 5) 
    Goedemorgen Nederland (WNL), 13 februari 2024.
  • 6) 
    Kamerstukken II 2023-24, 22054, nr. 417. De minister is namens de Staat in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. De uitspraak wordt niet voor het einde van het jaar verwacht.
  • 7) 
    Kamerstukken I 2014/15, 33968 (R2033), nr. A. p. 2. Deze vragen werden gesteld namens meerdere fracties van de Eerste Kamer.
  • 8) 
    Voor de doorwerking van het EU-recht zijn artikel 93 en 94 Grondwet niet nodig. Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU werkt het EU-recht uit hoofde van het EU-recht zelf, direct door in de rechtsordes van de lidstaten.
  • 9) 
    HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2928.
  • 10) 
    Een klassieker is hier HR 12 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2756, NJ 2000, 170 (Arbeidskostenforfait). Zie voor een kort overzicht van de verschillende manieren van verdragstoetsing A.W. Heringa, L.F.M. Verhey, W. van der Woude, Staatsrecht, Wolters Kluwer 2022, p. 486-493.
  • 11) 
    A.M. Donner, Beleid van de rechter, in: A.K. Koekkoek e.a. (red.), Grondrechten, Commentaar op hoofdstuk 1 van de herziene Grondwet (Jeukens-bundel), Nijmegen: Ars Aequi Libri 1982, p. 40-48, m.n. p. 47. Ook opgenomen in Tussen het echte en het gemaakte, Uit de geschriften van prof. mr. A.M. Donner, W.E.J. Tjeenk Willink Zwolle 1986, p. 215-223.
  • 12) 
    EHRM 9 april 2024, ECLI:CE:ECHR:2024:0409JUD005360020 (Verein klimaseniorinnen Schweiz and others vs. Switzerland). Zie eerder in Nederland uiteraard HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006 (Urgenda).
  • 13) 
    De dissenting opinion roept herinneringen op aan de bekende dissenting opinion van Fitzmaurice bij het baanbrekende Marckx-arrest waarin het EHRM de reikwijdte van het recht op gezinsleven ex artikel 8 EVRM aanzienlijk uitbreidde. Zie EHRM 13 juni 1979, ECLI:NL:XX:1979:AC3090.
  • 14) 
    T.­ Koopmans, De polsstok van de rechter, in: Regel en praktijk, Opstellen aangeboden aan prof. mr. S.F.L. baron van Wijnbergen ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambtsjubileum als hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Katholieke Universiteit Leiden, Zwolle 1979, p. 101-112. Ook opgenomen in T. Koopmans, Juridisch stippelwerk. Bundel ter gelegenheid van het verlenen van het eredoctoraat door de Rijksuniversiteit Limburg op 11 januari 1991, Kluwer Deventer 1991, p. 253-264.
  • 15) 
    Jaap Polak, De polsstok van een rechter in een repressieve samenleving. Over rechterlijke uitspraken met een groot politiek belang, NJV-rede 2022, NJB 2022, p. 2056-2063.
  • 16) 
    Kamerstukken II 2023/24, 36372, nrs. 9, 10 en 12.
  • 17) 
    Advies Afdeling advisering Raad van State dd. 24 april 2024 (W16.24.00063/II) met betrekking tot Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie. Zie inmiddels de reactie van de minister dd. 24 mei 2024, Kamerstukken II 2023/24, 36372, nr. 25.
  • 18) 
    Dit raakt aan het vraagstuk van de ‘margin of appreciation’ voor staten die, afhankelijk van verschillende factoren, doorgaans in de Europese rechtspraak wordt aangenomen. Voor het EVRM zij verwezen naar Harris, O’Boyle and Warbrick, Law of the European Convention on Human Rights, Oxford University Press 2023, p. 6 e.v., m.n. p. 14-17. Zie voor het EU-Handvest Janneke Gerards, Het EU-Grondrechtenhandvest: een crashcourse, Preadvies NJV 2024, Handelingen NJV 2024, Wolters Kluwer Deventer 2024, p. 68-71 waarin in wezen hetzelfde vraagstuk aan de orde komt onder de noemer van toetsingsintensiteit.
  • 19) 
    Dit raakt aan de vraag in hoeverre artikel 120 Grondwet aan toetsing van de wet in formele zin aan algemene rechtsbeginselen (waaronder het evenredigheidsbeginsel) in de weg staat. Zie HR 14 april 1989, AB 1989, 207 (Harmonisatiewet) en recenter in verband met de betekenis van het evenredigheidsbeginsel ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 met een conclusie van Gerbrant Snijders dd. 18 mei 2022, ww.raadvanstate.nl. Zie naar aanleiding van deze uitspraak Julia Laninga en Michiel Duchateau, ‘Niet verdisconteerde omstandigheden’ en evenredigheidstoetsing van formele wetgeving. Een semantische discussie met potentieel grote consequenties, NJB 2023, p. 1974-1983.
  • 20) 
    Zie voor verdere uitleg C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht, bewerkt door P.P.T. Bovend’Eert, J.L.W. Broeksteeg, C.N.J. Kortmann, B.P. Vermeulen, Wolters Kluwer Deventer 2021, p. 441-445.
  • 21) 
    Zie onder meer S.E. Zijlstra (red.), Wetgeven. Handboek voor de centrale en decentrale overheid, Kluwer Deventer 2012, p. 80-86.
  • 22) 
    Zie het debat naar aanleiding van het preadvies van M. Scheltema, Een wet van Meden en Perzen? Geen onwrikbare wet in het hedendaags bestuursrecht, in: L.C. Groen, A.M. Keppel (red.), Wetgeving en uitvoering. Preadviezen Vereniging voor Wetgeving 2021, p. 15-57 en de reactie van S.E. Zijlstra, p.73-81.
  • 23) 
    ABRvS 17 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1923, JBP 2023/105. Hierover H.R. Kranenborg, L.F.M. Verhey, De Algemene verordening gegevensbescherming in Europees en Nederlands perspectief, Wolters Kluwer Deventer 2024, p. 199-200 en 438.
  • 24) 
    Kamerstukken I 2020/21, 35447, A. Zie ook het advies van Afdeling advisering van de Raad van State waarin onder meer artikel 10 Grondwet en op het belang daarvan wordt ingegaan: Kamerstukken II 2019/20, 35447, nr. 4.
  • 25) 
    Jaap Polak, De polsstok van een rechter in een repressieve samenleving. Over rechterlijke uitspraken met een groot politiek belang, NJV-rede 2022, NJB 2022, p. 2062.
  • 26) 
    Interview Henk Naves, NRC Handelsblad 13 mei 2024. Zie ook jaarverslag Raad voor de rechtspraak 2023, www.rechtspraak.nl., p. 7.
  • 27) 
    Artikel 81-88 Grondwet. Uiteraard zijn in die procedure ook de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State (zie artikel 73, eerste lid, Grondwet) en van andere adviescolleges van belang alsook andere ingewonnen consultatiereacties.
  • 28) 
    In termen van het eerder genoemde Harmonisatiewet-arrest (HR 14 april 1989, AB 1989, 207) zijn de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de wet met hoger recht, dan in ruimere mate ‘verdisconteerd’. De lijn van dat arrest (en van latere rechtspraak) doortrekkend zou de rechter dan zich in beginsel van een eigen oordeel onthouden.
  • 29) 
    Willem Elsschot, Het huwelijk (1910), in: Verzameld werk, Querido Amsterdam 1986, p. 757.
  • 30) 
    Adviesrapport Staatscommissie rechtsstaat 2024, p. 77-79 met verwijzing naar eerdere rapporten en literatuur over onder meer de terugkoppeling door de rechter naar de wetgever. Zie ook jaarverslag Raad voor de rechtspraak 2023, www.rechtspraak.nl., p. 7.
  • 31) 
    L.F.M. Verhey, De zoektocht naar de feiten. Over waarheden, onwaarheden en leugens in de democratische rechtsstaat, Boom juridisch Den Haag 2021.
  • 32) 
    Adviesrapport Staatscommissie rechtsstaat 2024, p. II.
  • 33) 
    Caroline de Gruyter, Je bent verantwoordelijk voor wat je zegt, NRC Handelsblad 22/23 juni 2024, p. 14.
  • 34) 
    Vanuit dit perspectief is de Nationale ombudsman van groot belang. Hij beoordeelt overheidsoptreden op grond van de norm van ‘behoorlijkheid’.
  • 35) 
    Michael Ignatief, Gewone deugden. Samenhang in een verdeelde wereld. Cossee Uitgeverij 2017.
  • 36) 
    Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Grip. Het maatschappelijk belang van maatschappelijke controle, Den Haag: WRR 2023, nr. 108. Zie ook Michael J. Sandel, Het onbehagen in de democratie. Denken in tijden van crisis, Uitgeverij Ten Have Utrecht 2023. Hij fileert de technocratische aanpak van de internationale financiële crisis door achtereenvolgende Amerikaanse regeringen waarbij, zo schrijft Sandel, de ‘speculatieve braspartij’ van Wallstreetbankiers werd afgewenteld op gewone Amerikanen. De vraag rijst of deze analyse (deels) ook niet opgaat voor onderdelen van het internationale en Europese recht. Ook om andere redenen is dit een boek een ‘must read’ voor juristen.