N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Uitspreken coalitievoorkeuren staat ver af van volwaardig stembusakkoord
In de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 1972 presenteerden PvdA, PPR en D66 een gezamenlijk programma met als ondertitel ‘Regeerakkoord van de progressieve drie’. Dit ‘Keerpunt ‘72’ was hun gezamenlijke inzet voor de vervroegde verkiezingen, nadat het kabinet-Biesheuvel na ongeveer een jaar was gevallen. Zij hoopten dat met deze ‘polarisatiestrategie’ de verkiezingen een strijd tussen progressief en conservatief zou worden, waarbij de dominante positie van de christendemocratische partijen werd doorbroken en een progressieve meerderheid in zicht kwam. De drie partijen groeiden electoraal, maar behaalden niet meer dan 56 zetels, waardoor het kabinet-Den Uyl een – moeizame – samenwerking werd tussen de progressieve drie en ministers van KVP en ARP.
Keerpunt ’72 is een van de weinige voorbeelden van pre-electorale allianties in de Nederlandse politiek. Wellicht met in het achterhoofd de les van deze polarisatiestrategie, die volgens Joop den Uyl ”tot op grote hoogte gefaald” had, gingen partijen niet meer met een gezamenlijk program de verkiezingen in. Toch is het stembusakkoord niet uit de aandacht verdwenen. De staatscommissie parlementair stelsel zag in 2018 in het sluiten van een stembusakkoord een mogelijkheid om de kiezer meer invloed te geven op de regeringsvorming.
Grip op de regeringsformatie
Het Nederlandse politiek systeem geeft de kiezer namelijk zeer weinig grip op de samenstelling van de regering. Het electoraat bepaalt de samenstelling van het parlement, maar de regeringsvorming wordt maar zeer indirect bepaald door de uitkomst van de verkiezingen. Uiteraard zijn de krachtsverhoudingen in de Tweede Kamer zoals bepaald door de kiezer relevant, maar die laten doorgaans een groot aantal mogelijke (meerderheids)coalities toe.
In andere parlementaire democratieën hebben kiezers veel directer invloed op de coalitievorming. In het Verenigd Koninkrijk geeft het kiesstelsel effectief een grote zetelbonus aan de grootste partij, waardoor Labour met 34% van de stemmen 63% van de zetels won en alleen kon regeren. Maar ook zonder zo’n disproportioneel systeem, met bijbehorende nadelen, kan de kiezersinvloed op de regeringssamenstelling groter zijn. Een voorbeeld is het Scandinavische systeem van ‘blokpolitiek’, waarbij twee rivaliserende politieke blokken strijden om de winst. Elk blok bestaat uit meerdere politieke partijen, die na de verkiezingen niet allemaal in de regering gaan als hun blok wint, maar de regering wel zeggen te steunen of op zijn minst te tolereren. Kiezers kunnen kiezen tussen het linkse of rechtse blok, en op die manier een regering geheel vervangen door een andere. In Nederland is sinds de invoering van het algemeen kiesrecht altijd minimaal één partij in de coalitie bleef zitten na verkiezingen.
Van pre-electorale allianties is momenteel geen sprake – afgezien van de samenwerking tussen GroenLinks en PvdA die voorsorteert op een partijfusie. De electorale allianties, waarover de staatscommissie parlementair stelsel spreekt, hoeven overigens niet zo ver te gaan als een gezamenlijke kieslijst en programma. Juist niet: liever beperkter en breder. Als meer partijen elkaar kunnen vinden op enkele hoofdpunten en de ambitie hebben om gezamenlijk de regeringsformatie in te gaan, ontstaan er veel grotere politieke blokken. Daarmee krijgt de kiezer vooraf meer duidelijkheid over de ambities van partijen voor de regeringsformatie.
Uitsluiten of insluiten
Zulke stembusakkoorden hebben we in 2025 niet, maar sommige partijen spreken zich wel expliciet uit over hun coalitievoorkeuren. Zo wil de VVD graag regeren met BBB, JA21, CDA en D66. D66 kijkt in de eerste plaats naar GroenLinks-PvdA en CDA. De SP wil met in ieder geval GroenLinks-PvdA en CDA, en kan zich voorstellen dat er een coalitie van”‘SP tot en met het CDA” komt. Het CDA houdt zich meer op de vlakte, maar kan zich bij monde van lijsttrekker Henri Bontenbal lastig voorstellen dat een nieuwe regering ”alleen over links of rechts” gaat.
Vanuit het oogpunt van duidelijkheid voor de kiezer kun je dit soort signalen als een positieve ontwikkeling zien, omdat het aangeeft waar de voorkeuren van partijen liggen op het gebied van de coalitieformatie. Bovendien gaat het hier om het formuleren van formatiemogelijkheden, in plaats van het opwerpen van blokkades door uitsluitingen. Maar de eenzijdige voorkeuren die nu worden uitgesproken kennen twee stevige beperkingen en staan daarmee nog ver af van een echt stembusakkoord.
Wederzijdse liefde
Één flinke beperking is het feit dat de genoemde voorkeuren vaak ver afzitten van een werkbare meerderheid. Volgens de Peilingwijzer, een combinatie van de peilingen van Ipsos I&O en Verian/EenVandaag, stonden D66, GroenLinks-PvdA en CDA begin oktober op tussen de 58 en 62 zetels. De rechtse droomcoalitie van Dilan Yeşilgöz blijft vooralsnog steken op 64 tot 68 zetels. De SP-variant kan op 79 tot 83 zetels rekenen, maar dan heb je ook wel echt alle partijen van SP tot en met CDA nodig. Natuurlijk is dit slechts een tussenstand, maar veel van deze varianten zouden nog stevig moeten winnen om een levensvatbare meerderheidscoalitie op te leveren. En dit staat nog los van de meerderheid in de Eerste Kamer, die steeds meer als een onhaalbaar ideaal gezien lijkt te worden.
Bovendien moet de liefde nog maar wederzijds blijken. Yeşilgöz vindt het misschien comfortabel om in het midden van een rechtse coalitie te zitten waarbij D66 de linkerflank vormt. Rob Jetten moet echter wel een erg grote hang naar zelfkastijding hebben om in een coalitie met JA21 en BBB te gaan zitten – al heeft D66 eerder geregeerd met VVD en CDA. Of Bontenbal met het CDA de rechterflank wil vormen van de voorkeursvariant van SP-leider Jimmy Dijk, is eveneens zeer twijfelachtig.
Zo staan de eenzijdige voorkeursverklaringen nog een eind af van een echt stembusakkoord of volwaardige blokpolitiek. En hoewel de voorkeuren enig zicht bieden op de vraag waarop partijen voorsorteren, kunnen kiezers deze uitspraken maar beter niet al te letterlijk nemen. In het gefragmenteerde politieke landschap blijft het voor de kiezer daarmee overwegend gissen naar hoe diens stem vertaald wordt naar de samenstelling van de regering.
Tom Louwerse is als universitair hoofddocent verbonden aan het Instituut Politieke Wetenschap, Universiteit Leiden.