Initiator of katalysator?

Sarah de Lange

De erfenis van Fortuyn in Europees perspectief

Overschat de invloed van Pim Fortuyn niet. Meer dan een initiator was de flamboyante politicus uit Rotterdam een katalysator, analyseert Sarah de Lange (Universiteit van Amsterdam). ‘Het was in Nederland zonder Fortuyn ook gebeurd, vroeg of laat.’

In 2002 bracht de dood van Fortuyn een schokgolf teweeg in Nederland. In de dagen na de moord rouwden Nederlanders massaal en en plein publique om de LPF leider, die zijn jonge partij verweesd achterliet. Tegelijkertijd buitelden commentatoren en politici over elkaar heen om te verklaren dat Nederland voor altijd veranderd was. PvdA-lijsttrekker Ad Melkert merkte kort na de moord op ‘onze democratie heeft haar onschuld verloren’. Parlementair verslaggever Job Frieszo sprak van ‘een schok van on-Nederlandse proportie, waarvan de naweeën de komende jaren, nee nog tientallen jaren zullen doorklinken’.

Onderzoek naar de erfenis van Fortuyn toont echter aan dat de invloed van de flamboyante politicus niet overdreven moet worden. Hoewel de impact van het fortuynisme op sommige terreinen zichtbaar is - bijvoorbeeld in de gewijzigde partijposities ten aanzien van immigratie en integratie of de personalisering van de politiek – mogen de overeenkomsten tussen de periode voor 2002 en de periode na 2002 niet uit het oog verloren worden. In het themanummer van het tijdschrift Bestuurskunde dat 6 jaar na de moord op Fortuyn verscheen concluderen Frank Hendriks en Mark Bovens dat ‘aanzienlijke, niet te onderschatten, veranderingen hand in hand gaan met opvallende, evenmin te negeren continuïteiten’. Ook Hans Wansink (De Erfenis van Fortuyn), Joop van Holsteyn en Josje de Ridder (Alles Blijft Anders), en Jouke de Vries en Sebastiaan van der Lubbe (Een Onderbroken Evenwicht in de Nederlandse Politiek) benadrukken dat er geen duidelijk onderscheid tussen de periode pre- en post-Fortuyn gemaakt kan worden. Bovendien beschouwen de meeste onderzoekers Fortuyn niet als initiator van maatschappelijke en politieke veranderingen in Nederland. Hij vervulde eerder de rol van katalysator, die ontwikkelingen die zich al in de jaren 90 hadden ingezet versnelde. Peter Kanne constateert dan ook terecht in zijn boek Gedoogdemocratie: ‘De ontwikkelingen zoals die in 2002 plaatsvonden waren onontkoombaar. In andere landen zagen we daarvoor en daarna vergelijkbare populistische erupties. Het was in Nederland zonder Fortuyn ook gebeurd, vroeg of laat.’

De constatering van Kanne plaatst de positie van Fortuyn, en bijgevolg Nederland, in de context van bredere ontwikkelingen in Europa. Al in de jaren 80 en 90 braken in diverse Europese landen - zoals België, Denemarken, Frankrijk, Italië, Noorwegen, en Oostenrijk - nationaal populistische politici door die de functie vervulden die Fortuyn in 2002 in Nederland zou krijgen. Politici als Filip Dewinter, Jean Marie Le Pen en Jörg Haider maakten maatschappelijke onvrede rond thema’s als Europa, immigratie en integratie en veiligheid zichtbaar en ‘dwongen’ gevestigde partijen hun programma’s en stijl te veranderen. Anders gezegd, door de electorale druk die nationaal populistische partijen op gevestigde partijen uitoefenen zijn zij de afgelopen decennia responsiever geworden. Als gevolg van de doorbraak van de LPF, en meer recent de PVV, heeft dit proces zich ook in Nederland voltrokken.

Hoewel Fortuyn zich met zijn neo-liberaal populisme duidelijk onderscheidde van nationaal-populistische partijen als het Front National, de Freiheitliche Partei Österreichs of het Vlaams Belang, leek zijn programma wel deels geënt op dat van deze partijen. Patriotisme, nationalisme en populisme waren door de meeste nationaal populistisch partijen al in de jaren '80 en '90 omarmd. Anti-islam standpunten waren begin jaren 90 al opgenomen in de programma’s van nationaal populistische partijen – het Front National voerde in 1991 al campagne tegen de bouw van moskeeën -, maar kwamen prominenter naar voren na de aanslagen op het World Trade Center in 2001. Ondanks de publicatie van Tegen de Islamisering van onze Cultuur in 1997, heeft Fortuyn dus geen cruciale rol in de opkomst van het anti-islamistisch nationalisme gespeeld. Ook de economische en sociale speerpunten van de LPF-oprichter, zoals zijn kritiek op het ‘managerialisme’ en zijn pleidooi voor kleinschaligheid in onderwijs en zorg, waren door de Dansk Folkeparti al in 1998 op de Deense politieke agenda gezet en zijn dus niet als fortuynistische nieuwigheid te kwalificeren. Ook in andere opzichten trad Fortuyn in de voetsporen van nationaal en neo-liberaal populistische politici. De leiderschapsstijl van Fortuyn, bijvoorbeeld, vertoont belangrijke overeenkomsten met die van de charismatische Carl I. Hagen die tussen 1978 en 2006 de Noorse Fremskrittspartiet leidde of Silvio Berlusconi die in 1994 Forza Italia oprichtte en ook de organisationele structuur van de LPF leek op die van andere nationaal en neo-liberaal populistische partijen.

Kortom, alhoewel Fortuyn een duidelijke erfenis heeft nagelaten in Nederland, is deze erfenis in de Europese context zeker niet uniek. De gevolgen van de opkomst van nationaal en neo-liberaal populistische partijen zijn in de meeste Europese landen zichtbaar. Fortuyn kan echter niet als (kortstondige) leider van de nationaal of neo-liberaal populistische beweging worden beschouwd. Deze positie was in de jaren 80 en 90 weggelegd voor Jean Marie Le Pen en Jörg Haider en lijkt nu te worden overgenomen door Geert Wilders.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 15 d.d. 23 april 2012.

Sarah de Lange is redacteur van het Beleid en Maatschappij themanummer ‘Tien Jaar Fortuyn in de Polder’. Dit themanummer verscheen op 6 mei 2012.