Waarom ik de eed of belofte niet afleg

Marianne Thieme, voorzitter Tweede Kamerfractie Partij voor de Dieren

De eed die wordt afgelegd door de koning bij diens ambtsaanvaarding is een belangrijk en onmisbaar onderdeel van de inhuldiging. De tweede eed die van Kamerleden gevraagd wordt, is dat niet en wordt ook niet van leden van het kabinet verlangd.

De parlementsleden van de Partij voor de Dieren achten de eed die zij hebben afgelegd bij hun eigen ambtsaanvaarding toereikend. De koning zweert bij zijn aantreden trouw aan de grondwet ten overstaan van het hoogste orgaan: de volksvertegenwoordiging. En daar zou het bij moeten blijven. Zowel koning als Staten-Generaal ontlenen hun positie aan de grondwet, en nergens anders aan. Ieder van beiden legt daarom een eed op de grondwet af. Geen loyaliteitsverklaring van parlement aan vorst, en ook niet omgekeerd. Buiten de grondwet heeft de koning geen bijzondere rechten waarvan Kamerleden zouden moeten verklaren die te handhaven. Aan het afleggen van een gelofte door Kamerleden aan de koning kleeft nog een ander bezwaar. Het wekt de indruk dat de parlementsleden trouw zweren aan de persoon van de nieuwe koning. Dit gevoegd bij de inhoud van de tekst dat zij de rechten van het koningschap zullen handhaven, wekt het beeld dat het parlement ten opzichte van de koning een ondergeschikte plaats inneemt.

De eed afleggen is geen verplichting, maar een politieke verklaring waar je het mee eens kunt zijn of niet. Door de aanwezigheid van Kamerleden die geen eed afleggen bij de Verenigde Vergadering (zij zijn geen gasten maar gastheren en –vrouwen), maken zij het mogelijk dat de koning zijn eed aflegt ten overstaan van het parlement in al zijn schakeringen. Tevens voorkomt het de halfslachtige praktijk dat sommige aanwezige Kamerleden een verklaring afleggen waar zij niet achter staan. Het afleggen van een eed is geen folklore en zou weloverwogen plaats moeten vinden om de bijzondere betekenis ervan niet te ontkrachten. Het niet afleggen van de eed heeft geen enkel rechtsgevolg. Alleen al daarom kan niet gesproken worden van een verplichtend karakter, temeer daar bij de grondwetswijziging van 1983 een ruime meerderheid van Tweede en Eerste kamer met overtuiging heeft besloten de eed aan de koning uit de grondwet te schrappen”.