Onpartijdige Senaatsvoorzitter

Dat Eerste Kamervoorzitter De Graaf in de kwestie van de samenstelling van de commissie van in- en uitgeleide partijdig was, is niet vast komen te staan. Maar de twijfel daarover was al voldoende voor zijn vertrek. Hij raakte aan - naar de woorden van voormalig Tweede Kamervoorzitter Anne Vondeling - de schijn des kwaads.

Onpartijdigheid is een eerste voorwaarde, maar ook een eerste streven van iedere voorzitter. Dat is temeer nodig, omdat hij/zij sommige besluiten alleen neemt. De samenstelling van commissies, zoals die in de Verenigde Vergadering van 30 april is er daarvan één. Bij de meeste besluiten is overigens sprake van gezamenlijke besluitvorming via het College van Senioren, waarin naast de Voorzitter de fractievoorzitters en ondervoorzitters zitten.

Eerste Kamervoorzitters werden vrijwel nooit beschuldigd van partijdigheid. Toch speelden sommigen enkele keren een belangrijke politieke rol. Dat was met name het geval bij kabinetsformaties. Bij de adviezen die het staatshoofd bij het begin van een formatie vroeg, was dat van de Eerste Kamervoorzitter in politieke zin als regel waarschijnlijk het minst zwaarwegende. Dat was alleen minder het geval in 2010 en 2012 toen ook de krachtsverhoudingen in de Senaat een belangrijke factor waren. Achteraf was er toen direct enige kritiek te beluisteren op het advies, omdat sommigen meenden dat de Voorzitter wat al te gemakkelijk over het politieke karakter van de Eerste Kamer was heengestapt.

Op de advisering bij formaties kwam voordien nooit kritiek, terwijl enkele Voorzitters juist wel een belangrijke invloed leken te hebben gehad. In 1907 speelde de Eerste Kamervoorzitter, baron Schimmelpenninck van der Oye, een rol als 'informateur', nadat het liberale minderheidskabinet-De Meester was gevallen. Hij zocht voor de koningin naar een christelijke politicus die als formateur kon optreden (die kon overigens niet worden gevonden). Een maand later onderzocht hij of het kabinet-De Meester toch niet gewoon kon doorregeren. Dat was een duidelijk politieke rol, waarbij overigens de onmacht van beide kampen (liberalen en christendemocraten) politici tot terughoudendheid  dwong.

Van betekenis was verder de rol die Eerste Kamervoorzitter baron De Vos van Steenwijk enkele keren speelden in de jaren dertig van de vorige eeuw. De Vos was, hoewel lid van de CHU, een groot bewonderaar van ARP-politicus Hendrik Colijn. Vrijwel steeds bevorderde hij aanwijzing van Colijn als formateur of van informateurs die Colijn welgezind waren. Toen in 1939 diens vijfde kabinet direct bij zijn aantreden door de Tweede Kamer naar huis was gezonden, adviseerde De Vos van Steenwijk de koningin om het ontslag van het kabinet te weigeren. De koningin negeerde dat advies overigens, maar onpartijdig was de Voorzitter toen geenszins. De koningin besefte dat zelf overigens als geen ander. Omdat dit alles binnenskamers geschiedde, kwam er ook geen kritiek op.

In 1994 speelde Eerste Kamervoorzitter Herman Tjeenk Willink een belangrijke rol bij het doorbreken van de impasse die leek te zijn ontstaan na het afbreken van de onderhandelingen tussen PvdA, VVD en D66. Gesuggereerd werd dat Tjeenk Willink mede de hand in aanwijzing van Wim Kok als informateur (dat idee kwam overigens van de CDA'ers Deetman en Scholten).

Behalve bij formaties kwamen Voorzitters vrijwel nooit voor moeilijke politieke afwegingen te staan en kritiek kwam er zelden. In 1966 voelde Boerenpartij-senator Adams zich onjuist behandeld door Kamervoorzitter Mazure nadat het VVD-Kamerlid Baas zijn gedrag tijdens de Bezetting aan de kaak had gesteld. Adams trok zich terug als senator en repte in zijn ontslagbrief over de 'weinig gezaghebbende leiding' van de Voorzitter. Geen ander Kamerlid deelde die mening.

Erg ongelukkig was Eerste Kamervoorzitter Piet Steenkamp in 1988 toen hij, onder druk van het kabinet, de Eerste Kamer op 27 december liet vergaderen, om zo een wetsvoorstel over invoering van het sociaal-fiscaalnummer nog vóór 1 januari 1989 te kunnen afhandelen. Steenkamp sprak bij de aanvang van het debat van een slechte dag voor de Senaat. De linkse oppositiefracties boycotten de vergadering. Zij namen echter niet zo zeer de Voorzitter, maar vooral de coalitie de gang van zaken kwalijk.

Dat de samenstelling van een 'feest-commissie' tot politiek tumult en tot kritiek op de Voorzitter leidde is daarmee niet alleen opmerkelijk, maar ook uniek.