De comeback van de gemeente als belangrijkste politieke gemeenschap

vrijdag 23 maart 2018, 11:12, analyse van van den Berg

Deze verkiezingen markeren de doorbraak van identiteitspolitiek in de gemeenten.

Nu het stof van de gemeenteraadsverkiezingen is neergedaald komt één boodschap krachtig naar voren: de gemeente doet er weer toe en de lokale gemeenschap komt terug als de belangrijkste politieke gemeenschap.

Lange tijd golden gemeenteraadsverkiezingen als afgeleide verkiezingen van de landelijke politiek. Dezelfde partijen op het stembiljet, dezelfde onderwerpen waarop gestreden werd. Dat beeld is sterk aan het veranderen, en de voortekenen daarvan zijn al vanaf de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 zichtbaar.

We kijken daarbij niet naar de traditionele links-rechts indeling, maar maken een onderscheid tussen de klassieke middenpartijen (CDA, PvdA en VVD), kosmopolitische partijen (D66, GL, PvdD), nationalistische partijen (SP, SGP, PVV, FvD) en lokale partijen. De uitslagen van de afgelopen drie gemeenteraadsverkiezingen wijzen uit dat de klassieke middenpartijen zowel in de grote stad als in het landelijk gebied terrein hebben verloren, maar er is een duidelijk verschil tussen wie van die terugval van de middenpartijen heeft geprofiteerd. In de grote steden zijn dit vooral de kosmopolitische partijen. Op het platteland is dat beeld heel anders: Daar is de winst vooral naar lokale partijen gegaan, waar de aanhang van lokale en nationalistische partijen tezamen in veel gevallen nu rondom de 50 % uit is gekomen.

Toch volgen de ontwikkelingen in Nederland maar ten dele de internationale trend. In de landen waar het afgelopen anderhalf jaar verkiezingen of referenda waren (het VK, de VS, Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië) is het beeld consistent: de zogenoemde “gebieden die er niet meer toe doen” hebben via de stembus wraak genomen op de bruisende grootstedelijke gebieden. De perifere gebieden verzetten zich tegen de economische en culturele dominantie van de grote steden. Het gaat daar dus niet alleen om de mensen die niet meeprofiteren van globalisering, de zogenoemde left-behinds, maar minstens evenveel om de gebieden die achterop zijn geraakt door globalisering, zoals onder andere betoogd door de politicoloog David Goodhart in The road to somewhere (2017) en door de economisch-geograaf Andres Rodriguez-Pose in The revenge of the places that don’t matter (2018).

Hoe zit dit nu in Nederland? De verkiezingen van woensdag laten inderdaad zien dat de klassieke middenpartijen verliezen, in de grote steden vooral ten faveure van de kosmopolitische partijen, en in de landelijke gebieden vooral ten faveure van de lokale partijen. Dat duidt op een groeiende politieke en culturele kloof tussen bruis- en krimpgebieden: in de grote steden en in de landelijke provincies kijkt men heel verschillend aan tegen bijvoorbeeld Zwarte Piet (denk aan de blokkades op weg naar Dokkum) tegen het slavernijverleden (in Rotterdam en Den Haag is discussie over de rol van VOC-kopstukken in de publieke ruimte terwijl in Urk nieuwe straten vernoemd worden), en tegen onderwerpen als genderneutraliteit.

Tot zover past Nederland in het plaatje dat we ook in de buurlanden zien. Maar de essentie van deze verkiezingsuitslag is niet de tegenstelling tussen stad en land, maar juist dat lokale verkiezingen niet langer de thermometer voor de landelijke politiek lijken te zijn, maar eerder het omgekeerde: de politieke voorkeur wordt steeds meer bepaald op basis van een kosmopolitische of lokale leefwereld, en daaruit volgt hoe men tegen de landelijke politiek aankijkt.

Dit is aan de beide uiteinden van het politieke spectrum te zien. Ten eerste bleef de winst voor de PVV in de kleinere gemeenten waar ze voor het eerst meedoen achter bij de verwachting. Kiezers bleven daar in grote getale trouw aan de lokale partijen, ondanks dat ze landelijk PVV aanhangers zijn. Ten tweede blijkt het uit de doorgroeiende kosmopolitische dominantie in de grote steden, met daartegenover toenemend protest, in de vorm van winst voor DENK en lokale partijen en grote en middelgrote steden, en op het platteland.

Als de lokale gemeenschap inderdaad terugkomt als de belangrijkste politieke gemeenschap in het staatsbestel, dan is dat in lijn met het organische idee van de staats zoals Thorbecke het rond 1850 in zijn Grondwet en bijbehorende Gemeentewet voor ogen had: de politieke gemeenschap begint lokaal, is vervolgens genesteld in de provincie, die vervolgens genesteld is in de landelijke gemeenschap. Die genestelde structuur is in de 20ste eeuw verloren gegaan, maar lijkt een comeback te maken.

In veel gemeenten is met de verkiezingen een nieuwe, meer versplinterde en meer op identiteit gerichte politieke werkelijkheid ontstaan. Voor de gemeenten zelf betekent dat een grotere uitdaging bij het vormen van stabiele meerderheidscolleges, omdat (a) meer partijen nodig zijn om een meerderheid te vormen en (b) compromisvorming een lastigere opgave is voor identiteitspartijen. Daarnaast zal de samenwerking tussen gemeenten en de rijksoverheid meer aandacht gaan vragen, omdat korte partijpolitieke lijnen tussen gemeentebestuur en kabinet schaarser worden.

Caspar van den Berg, hoogleraar Global and Local Governance, Rijksuniversiteit Groningen - Campus Fryslân en fellow van het Montesquieu Instituut.