Anderhalve meter-rechtspraak

vrijdag 24 april 2020, 17:30, analyse van prof. dr. mr. Marc de Werd

Afgelopen jaar behandelden bijna 2.500 rechters en raadsheren - ondersteund door ruim 8000 rechtspraakmedewerkers - 1,54 miljoen rechtszaken (Jaarverslag 2019). Het aantal afgehandelde zaken was in 2019 bijna gelijk aan het aantal zaken dat binnenkwam. De inspanningen van de organisatie om de doorloopsnelheid van zaken te verkorten werpen hun vruchten af. Maar of de rechtspraak ook dit jaar zulke mooie cijfers gaat halen is nog maar de vraag. De coronacrisis raakt ook de rechtspraak.

Aan de rechtspraakmedewerkers zal het niet liggen. Zij popelen om weer aan de slag te gaan. Achter de schermen wordt hard gewerkt aan een doorstart (voorzien is nu 11 mei a.s.). Maar de kritiek op de rechtspraak, die haar deuren zonder veel discussie sloot, zwelt aan. Waarom kunnen ziekenhuizen, de politie, brandweer en supermarkten wél doorwerken en rechters niet? (zie de column van Fred Hammerstein). ‘Boven zo’n bef past best nog een mondkapje’, spoorde Folkert Jensma de rechtspraak aan.

Overigens ligt de rechtspraak niet volledig stil. De “urgente zaken” gaan door en in de afgelopen weken kon vanuit huis in 80 procent van de pre-corona zaken uitspraak worden gedaan. Thuis wordt hard gewerkt aan ‘buiten zitting uitspraken’ en het uitwerken van vonnissen en arresten waartegen hoger beroep of cassatie is ingesteld. Maar de voorraad uitspraakrijpe zaken droogt snel op. Met lede ogen zien rechtspraakmedewerkers, die hard hebben gewerkt om achterstanden weg te werken, de kasten nu weer vollopen.

Op 8 april jongstleden diende minister Dekker de tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid in. De wet is op 21 april door de Eerste Kamer aangenomen, en heeft als doel om de rechtspraak en het openbaar bestuur zo goed als mogelijk te laten functioneren, zolang de beperkende maatregelen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus gelden. De wet voorziet in tijdelijke digitalisering op een aantal terreinen van de rechtspraak. Het voorstel regelt onder meer dat fysieke zittingen in gerechtelijke procedures in burgerlijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zaken tijdelijk via elektronische weg kunnen plaatsvinden.

De wet biedt daarmee een juridische grondslag voor wat de afgelopen weken gaandeweg praktijk werd. Dat was nodig omdat tal van aspecten van een eerlijk proces nu onder druk staan. Daarom kwam de Raad van Europa op 7 april met een toolkit voor lidstaten. Afwijking van de verdragsverplichtingen in geval van noodtoestand moet steeds een wettelijke grondslag hebben, tijdelijk en (absoluut) noodzakelijk zijn, en parlementaire en (constitutionele) rechterlijke controle op die maatregelen moet gewaarborgd blijven (artikel 15 EVRM). Aan die eisen komt de wet – die in principe vervalt op 1 september 2020 (zij het met een mogelijkheid tot verlenging) – tegemoet.

Deze crisis is een stresstest voor de rechtspraak. Hoe kan onder deze omstandigheden een eerlijk proces worden gewaarborgd binnen een redelijke termijn? Dan blijkt opeens meer te kunnen met minder bureaucratie. Waarbij we bureaucratie niet mogen verwarren met de kernwaarden van het strafproces: de onschuldpresumptie, equality of arms en openbaarheid. Daar waar de fax (bestaan ze nog?) verplicht moest worden gebruikt, blijken we ook veilig te kunnen e-mailen. Regiezittingen, waarop advocaten en het OM hun onderzoekswensen presenteren, zijn (tijdelijk) vervangen door schriftelijke rondes. Met toestemming van partijen probeert de rechterlijke organisatie zoveel mogelijk dringende zittingen door te laten gaan, met of zonder fysieke aanwezigheid van verdachte, advocaat, officier van justitie en tolk.

Wat dat laatste betreft doen de strafsectoren van de rechtbanken en gerechtshoven nu volop nieuwe ervaring op in de raadkamers gevangenhouding. De ene zaak verloopt anders dan de andere. Telehoren is – met een beperkt Time Slot – mogelijk met een verdachte in de PI, maar nog niet met de advocaat. Als hij/zij niet fysiek aanwezig is in de zittingszaal wordt er gebeld. Ook met de tolk als dat nodig is. Dat leidt soms tot hilarische taferelen. Zelf heb ik, met een mobieltje in de ene hand, en een vaste telefoon in de andere en met een videoverbinding of Skype, zo goed en zo kwaad als het ging een zitting geleid. Toen de advocaat-generaal vanaf zijn plek niet goed verstaanbaar was, gaf hij zijn standpunt vanaf het spreekgestoelte van de advocaat. ‘Vooruit, voor één keer dan maar’, verzuchtte de raadsvrouw aan de telefoon.

De anderhalve meter-rechtspraak leidt – is mijn ervaring - tot houtje-touwtje zittingen met tot nu toe veel goodwill, flexibiliteit en inschikkelijkheid (soms ook irritatie) van de betrokkenen. Voor een zitting met een overzichtelijke rechtsvraag, zoals de voortduring van de voorlopige hechtenis, is improviseren nog te verdedigen; ook al omdat er een beslissing móet worden genomen. Maar als het op de inhoud aan komt moet rechtspraak ook drama kunnen zijn. Met een decor, acteurs, een rolverdeling, souffleurs, kostuums, publiek en recensenten. Feitelijke informatievergaring is dan slechts één aspect van een zitting. Een rechter moet immers kunnen vaststellen of een strafbaar feit, behalve wettig, ook overtuigend is bewezen. Bij de huidige ‘techniek’ gaat waardevolle informatie als non-verbaal contact verloren. Kijkt de verdachte, bij de bespreking van zijn persoonlijke omstandigheden, weg omdat hij geëmotioneerd is of omdat hij door de slechte verbinding de rechter niet verstaat?

Advocaten die niet naast de verdachte kunnen zitten, willen (en moeten) soms voorkomen dat hun cliënt ‘leegloopt’ tegen de rechter; zij moeten hem dan kunnen herinneren aan zijn zwijgrecht door aan zijn jasje te trekken. Dat gaat nu niet. Ook voor slachtoffers in het strafproces schiet de huidige werkwijze tekort, omdat zij zich (letterlijk) niet gezien en gehoord voelen. Daar komt bij dat – zeker in vergelijking met andere rechtsstelsels om ons heen - het Nederlandse strafproces toch al kenmerken heeft van een paper trail. Zeker in hoger beroep is het strafproces in de praktijk een verificatie van bewijsmateriaal dat is vergaard in het vooronderzoek. Veel verder kan het onmiddellijkheidsbeginsel niet worden uitgekleed.

De anderhalve meter-rechtspraak mag dus niet het nieuwe normaal worden. Maar deze tijdelijke stap terug zou weleens tot een flinke sprong voorwaarts kunnen leiden. Zij biedt kansen die rechters nooit eerder kregen om te experimenteren met creatieve oplossingen . Wat gaat goed op de digitale snelweg, wat moet beter, en welke ‘tijdelijke’ maatregel is geschikt om te behouden? Hoe zijn de ervaringen met het digitale dossier (of wat daarvoor moet doorgaan)? We blijken van huis uit heel goed te kunnen voorbereiden, schrijven en vergaderen.

De prioriteiten van het rechtspreken komen scherper in beeld en er ontstaan tal van initiatieven en ideeën op de werkvloer. Van rechters, maar juist ook van administratieve en juridische ondersteuners. Dat moeten we koesteren. Want de rechtspraakorganisatie staat tot nu toe niet bekend om haar creativiteit en – digitale – aanpassingsvermogen. In het visitatierapport gerechten uit 2018 sprak de onderzoekscommissie harde woorden over het omgevingsbewustzijn van met name rechters. Hun blik ‘is doorgaans naar binnen gericht’ en dat heeft ‘een belemmerende werking op verbetering in het perspectief van een veranderende samenleving’, aldus het rapport. Deze crisis biedt uitgelezen kansen om revanche te nemen.

Marc de Werd is senior raadsheer in het gerechtshof Amsterdam, hoogleraar Rechtspleging aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de Consultative Council of European Judges van de Raad van Europa.