Overnight digitaal

maandag 27 april 2020, 13:00, analyse van Prof. Mr. Geerten Boogaard

Snel nadat Nederland op slot ging, kwam ook de lokale democratie in de problemen. Overnight werden alle raadsvergaderingen opgeschort en niet alles kan uitstel lijden. Weliswaar heeft de gemiddelde gemeenteraad weinig te zeggen over de geldende noodverordening, maar naast het nodige noodrecht is er nog zoveel meer te doen. Het stutten van de lokale culturele infrastructuur bijvoorbeeld, of een sociaal domein aan de praat houden zonder keukentafelgesprekken. Of lopende bouwprojecten verder helpen.

Om het lokaal bestuur weer een beetje in de democratische benen te krijgen, werd snel een Spoedwet digitaal vergaderen en besluiten in elkaar gesleuteld en door de Staten-Generaal geloodst. De wet is 9 april in werking getreden en voorziet sindsdien in de mogelijkheid dat gemeenteraden, Provinciale Staten, algemene besturen van waterschappen en eilandsraden digitaal mogen vergaderen én digitaal mogen besluiten. De wet zal in principe tot 1 september gelden, maar kan indien nodig bij Koninklijk Besluit telkens voor twee maanden worden verlengd.

Plannen om te gaan experimenten met digitale raadsvergaderingen bestonden al langer, maar daarvoor werd altijd eerst een wettelijke grondslag nodig geacht. Het begrip ‘vergadering’ in de Grondwet en de organieke wetten heeft immers al 200 jaar een primair fysieke betekenis. De hele spoedwet berust op het idee dat je dan het begrip ‘vergadering’ niet overnight mag mag uitleggen als iets dat toch opeens ook een call in Microsoft Teams omvat. Zo’n crisisinterpretatie kan voor de korte termijn een oplossing bieden, op de lange termijn betekent het begrip vergadering niet zoveel meer als het met alle plotseling opkomende bijzondere omstandigheden mag meebewegen. Gelukkig onderschreven de regering, de Afdeling advisering van de Raad van State en de beide Kamers der Staten-Generaal dan ook de constitutionele noodzaak van een wettelijke grondslag voor digitale besluitvorming.

Inmiddels stromen de voorbeelden van de eerste digitale vergaderingen binnen. Zoals was te verwachten bij decentrale verhoudingen in een democratisch lekenbestuur, zijn de voorbeelden rijp en groen. Van een vrolijke chaos tussen raadsleden in badjas die hoorbaar een blikje bier opentrekken terwijl de burgemeester verwilderd naar de ‘mute-knop’ zoekt, tot strak geleide videoconferenties waarin fatsoenlijke besluiten worden genomen. Digitaal vergaderen kan overnight nodig zijn geworden, je leert het niet met één keertje oefenen. Digitaal vergaderen is zeker niet hetzelfde als fysiek-vergaderen-op-afstand. Digitaal vergaderen vereist een andere discipline, een ander tempo en andere vaardigheden. Bovendien bevindt niet elke lokale volksvertegenwoordiger of griffier of burgemeester zich in de voorhoede van de digitale revolutie.

Voor het trekken van algemene conclusies over de praktijk van de digitale volksvergaderingen is het nog te vroeg. De goede voorbeelden bewijzen dat er veel mogelijk is, de slechte dat ook dit niet vanzelf goed gaat. Maar de lokale praktijk moet nu eerst de kans krijgen om tot iets fatsoenlijks te komen.

Ondertussen blijft het wel van belang om te hameren op de staatsrechtelijke uitgangspunten waarmee en democratische voorwaarden waaronder de wetgever dit digitaal vergaderen en besluiten tijdelijk mogelijk heeft gemaakt. Een belangrijk punt daarbij is de openbaarheid. Een fatsoenlijk toegankelijke en goed functionerende livestream met een gewaarborgde opname lijken mij de minimale vereisten. Maar aanvullende maatregelen om actief duidelijk te maken hoe en waar de gemeenteraad digitaal vergaderen zijn wellicht gewenst om de legitimatie ervan op peil te houden.

Cruciaal is ook het bewaken van de integriteit van de besluitvorming. Een stem-app vervangt het handopsteken en niet de besluitvorming zelf. Het blijft nog altijd de Voorzitter die een gebleken stemverhouding constateert en dan met hamerslag het conforme besluit bevestigt. Bovendien hoeft niet alles digitaal. Geheime besluitvorming over personen mag niet eens digitaal en de wet creëert nadrukkelijk de mogelijkheid om ook over andere belangrijke besluiten een schriftelijke stemming uit te schrijven.

Maar de grootste uitdaging is wellicht het bewaken van de gelijkheid van het politieke speelveld tijdens een digitale vergadering. Ook in een fysieke raadsvergadering is niet elk raadslid even effectief, maar de digitalisering levert weer geheel nieuwe uitdagingen op. Allereerst is er natuurlijk de digitale toegankelijkheid van de vergadering voor individuele leden. Wanneer is die voldoende gewaarborgd? Hoeveel ondersteuning moet een digibeet worden geboden? En door wie? Wat doet digitalisering met de fractiediscipline? Is bijzondere zorg nodig voor de individuele backbencher die er vanwege de ‘strikte vergaderorde’ helemaal niet meer tussenkomt? En ten slotte: wanneer verstoren hybride vormen van een digitale en een fysieke vergadering het gelijke speelveld? In principe sluit de Spoedwet hybride vormen van vergaderen uit. Een vergaderquorum wordt óf fysiek óf digitaal vastgesteld. Maar wat als alle raadsleden de presentielijst komen tekenen om het fysieke vergaderquorum te halen maar alleen de fractievoorzitters in de raadszaal achterblijven terwijl de anderen terugfietsen en thuis inbellen? Hoe gelijk is het speelveld dan nog tussen de individuele raadsleden?

Over deze en andere vragen is een evaluatiecommissie aan het werk gezet waarin ik samen met Douwe Jan Elzinga uit Groningen het juridisch aandeel zal verzorgen. Dat zullen wij niet overnight doen.

Prof. Mr. Geerten Boogaard is Hoogleraar decentrale overheden en bekleedt in die hoedanigheid de Thorbeckeleerstoel aan de Universiteit Leiden.