Parlement en Koude Oorlog: bescherming contra democratie

maandag 28 maart 2022, 13:00, Prof.Dr. Bert van den Braak

Recentelijk stelden GroenLinks en PvdA in een motie voor te onderzoeken of FVD kon worden uitgesloten van vertrouwelijke technische briefings ten aanzien van de oorlog in Oekraïne. De houding van FVD tot Rusland roept op zijn minst vragen op. Een Kamermeerderheid steunde de motie echter niet. Alleen GroenLinks, PvdA, PvdD en Volt stemden voor.

De vraag of een democratisch gekozen partij in het parlement in zijn functioneren mocht worden beperkt, werd tussen 1948 en 1966 volop met ja beantwoord. De CPN werd in die periode uitgesloten van het lidmaatschap van diverse Kamercommissies.

In maart 1948, kort na de door de Sovjet-Unie bewerkstelligde communistische omwenteling in Tsjecho-Slowakije, nam de Tweede Kamer een motie-Van der Goes van Naters (PvdA) aan, die uitsprak dat er geen CPN-Kamerleden meer in de commissie voor Buitenlandse Zaken dienden te worden benoemd. Dat gebeurde bij de behandeling van het wetsvoorstel tot Goedkeuring van het Pact van Brussel, een militair samenwerkingsverband van West-Europese landen.

In juli dat jaar volgde een motie-Romme (KVP) over het uitsluiten van CPN-Tweede Kamerleden van het lidmaatschap van de commissies voor Indonesische Zaken en Handelspolitiek. Hetzelfde gold nadien voor de commissies voor Industrie, Bescherming van Burgerbevolking (Civiele Verdediging), Kernenergie en (zelfs) over de Watersnood.

Voor het Defensiebeleid bestonden, naast twee parlementaire commissies voor de begrotingen van Oorlog en Marine, twee uit parlementsleden bestaande staatscommissies, de Leger- en Vlootcommissie. Die werden in 1948 omgezet in een Defensiecommissie. De Defensiecommissie was een niet-parlementair (geheim) voorportaal voor parlementaire besluitvorming over defensieaangelegenheden.

Van de Leger- en Vlootcommissies maakten ook een CPN-lid deel uit, maar bij de nieuwe Defensiecommissie was dat niet langer het geval en dat zou nadien zo blijven.

Toen er in maart 1952 een vaste commissie voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst werd ingesteld, werden daarin alleen de fractievoorzitters van de vijf grootste fracties benoemd. Dat bleef zo, nadat de commissie in 1966 werd omgezet in commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Voor die commissie werd reglementair bepaald dat zij in het geheim mocht werken.

Steeds gold als argument dat CPN-leden moesten worden gewantrouwd waar het ging om informatie die van belang was voor de staatsveiligheid. De banden met 'Moskou' van de CPN waren dusdanig, dat er risico was voor het uitlekken van kennis naar 'de vijand'.

Toen er sprake was van enige 'ontdooiing' veranderde de meerderheid die opstelling. De CPN had nu eenmaal een democratisch gekozen Kamerleden en die moesten kunnen meedoen aan alle parlementaire activiteiten. In oktober 1966 stelde Kamervoorzitter Van Thiel voor dat hij bij de benoeming van commissies mocht afwijken van het eerdere besluit om CPN-leden van sommige commissies uit te sluiten.

Na enige discussie steunde een meerderheid dat voorstel, waarbij VVD, ARP, SGP, GPV, 13 PvdA-leden, 3 KVP'ers en 2 CHU-leden tegenstemden.

De Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten mag nog altijd in beslotenheid werken en bestaat slechts uit de fractievoorzitters van de vijf grootste fracties. Omdat de SP tegen de commissie 'stiekem' is, laat zij haar plaats over aan de PvdA.

Bij het weren van volksvertegenwoordigers moet uiterste terughoudendheid worden betracht. Bij de uitsluiting van de CPN ging de Tweede Kamer erg ver. Dat is niet wenselijk. Waar bekend is dat sommige Kamerleden banden hebben met Russen, die mogelijk zelfs in verbinding staan met het Kremlin, is alertheid echter op zijn plaats. In die zin was de motie van GroenLinks verdedigbaar en de verwerping ervan misschien niet het laatste woord.

 

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.

Deze bijdrage stond in