Ministers tijdelijk Kamerlid, is er een probleem?

vrijdag 10 juni 2022, 8:39, column van Prof.Dr. Bert van den Braak

Een vraag die vorig jaar opkwam, was of het wel wenselijk is dat zittende bewindspersonen tijdelijk (namelijk gedurende de formatie) tegelijkertijd ook Kamerlid zijn. Zou het niet beter zijn als zij zich gedurende die periode laten vervangen? Een Kamermeerderheid vond dat een commissie zich over artikel 57 van de Grondwet dient te buigen. Vraag is: waarom eigenlijk?

Waar gaat het bij artikel 57 om? Toen in mei en augustus 2021 drie Tweede Kamerleden tot staatssecretaris werden benoemd, riep dat vragen op. De Grondwet maakt tijdens de (gehele) formatie combinatie voor ministers of staatssecretarissen met het Kamerlidmaatschap mogelijk. Tot 1983 was dat maximaal drie maanden. Uit de toelichting bij het (grondwets)voorstel om dit mogelijk te maken, valt af te leiden dat de combinatie alleen is bedoeld voor zittende bewindspersonen die tot Kamerlid worden gekozen en niet voor Kamerleden die later naar het kabinet gaan. De Raad van State zag weliswaar geen ongrondwettigheid, maar vond de gevolgde procedure ongelukkig.1) De Tweede Kamer bevestigde dat oordeel en de drie staatssecretarissen beëindigden daarop hun Kamerlidmaatschap.

De huidige regeling dateert uit 1983, maar gaat feitelijk terug tot 1938. Op grond van de praktijk werd toen besloten het ministerschap onverenigbaar te verklaren met het Kamerlidmaatschap, behalve tijdens de formatie. Voordien was combinatie mogelijk, maar er werd tot 1918 slechts vijf keer gebruik van gemaakt. In 1897 waren Goeman Borgesius en Lely de laatsten die dat deden. Toen gold overigens wel dat een Tweede Kamerlid dat minister werd, zich aan (her)verkiezing diende te onderwerpen.2)

Tussen 1918 en 1938 was het gebruikelijk dat tot (Tweede) Kamerlid gekozen ministers gedurende de formatie die functies combineerden en bij voortzetting van het ministerschap zelf ontslag namen als Kamerlid. Aangezien formaties tot 1937 altijd binnen drie maanden waren voltooid, werd dat als maximale duur voor verenigbaarheid gekozen. In 1956 en nadien in 1972/1973 en 1977 bleek dat formaties soms langer duren. Bij de Grondwetsherziening van 1983 werd de maximumduur van drie maanden daarom geschrapt. Overigens lieten in 1963, 1972 en 1981 diverse bewindspersonen zich pas later tot Kamerlid beëdigen, waardoor hun driemaanden­termijn ook later inging.

De combinatie was nooit een probleem. Na 1918 vonden formaties vaak deels tijdens het (zomer)reces plaats en waren er weinig Kamervergaderingen. In de periode december 1972-maart 1973 werden voor het eerst wel wetsvoorstellen en begrotingen behandeld. Dat kwam nadien meer voor. Tijdens de lange formatie van 2017 (deels in de zomer) behandelde de Tweede Kamer overigens geen contro­versiële onderwerpen. De enige zittende bewindspersoon die als Kamerlid bij de behandeling van een wetsvoorstel het woord voerde was Michel van Hulten. Het betrof een initiatief­wetsvoorstel. De PPR-fractie telde toen (in 1977) maar drie leden.

Vanwege de feitelijke onverenigbaarheid is het denkbaar dat alle tot Kamerlid gekozen bewindspersonen verplicht worden zich terstond te laten vervangen door opvolgers op de lijst. Dat zou dan moeten gaan om tijdelijke vervanging tot het einde van de formatie3). Dat betekent bijvoorbeeld wel dat leden die inmiddels fractievoorzitter zijn geworden (in 2021 Rutte, Kaag en Hoekstra) niet aan debatten over het verloop van de formatie kunnen deelnemen.

Dat de combinatie tot conflictsituaties leidt, is nooit gebleken. Als de Kamer verstandig is, behandelt zij geen controversiële onderwerpen. Dat bepaalt zij zelf. De normale vertrouwensrelatie functioneert immers ook niet bij een demissionair kabinet. Maar zelfs als zich wel een controversieel onderwerp aandient, kan het moeilijk als probleem worden gezien dat een lid dat tevens bewindspersoon is, meestemt. Rutte stemde in 2021 tegen moties ter afkeuring van het kabinetsbeleid. Dat had een vervanger echter evenzeer gedaan.

De combinatie van Kamerlid en bewindspersoon moet uitzondering blijven en liefst zo kort mogelijk duren, maar dat die mogelijkheid bestaat, was en is geen probleem. Zullen we het daar dan maar gewoon bij houden?4)

 

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.


  • 1) 
    Voorlichting Raad van State, 1 september 2021
  • 2) 
    In 1901 lukte het minister Cremer niet om tussentijds tevens tot Tweede Kamerlid te worden gekozen.
  • 3) 
    In feite gebeurde dat in 1977 met de PvdA-ministers die na drie maanden als Kamerlid bedankten. Toen de PvdA niet in het kabinet terugkeerde gaven de 'vervangers' hun zetel weer op en keerden de ex-ministers terug.
  • 4) 
    Renske Leijten heeft hierover op 7 juni een motie ingediend.