Spagaat in de Senaat

vrijdag 24 juni 2022, 10:00, column van Prof.Dr. Bert van den Braak

De stap van GroenLinks en PvdA om na de verkiezingen van 2023 tot een gezamenlijke fractie in de Eerste Kamer te komen, is betekenisvol. Bij toenemende versplintering valt samenwerking (en zelfs vergaande samenwerking) toe te juichen, ook al levert het een risico op van afnemend eigen profiel. Meer vraagtekens zijn te zetten bij de grotere politieke betekenis die kennelijk aan de Eerste Kamer wordt toegedicht. Wat vinden PvdA en GroenLinks nu eigenlijk van de positie van de Senaat?

Bij de behandeling van de voorstellen tot grondwetsherziening in 1979 zette PvdA-woordvoerder Ed van Thijn helder uiteen wat de principiële opstelling van de PvdA is. Hij zei:

"Mijn fractie stelt zich principieel op het standpunt dat alleen aan de rechtstreeks gekozen volks­vertegenwoordiging het recht toekomt het laatste en beslissende woord te spreken in zaken van beleid doch ook in de wetgevingsprocedure. Als er dan zo'n behoefte bestaat aan een kamer van revisie, laat het dan een kamer van revisie zijn en niet meer dan dat!"1)

Dat laatste was de opmaat voor een pleidooi voor een terugzendrecht, waarbij de Tweede Kamer het laatste woord zou krijgen.

In 1974/1975 hadden de toenmalige woordvoerders van PvdA en PPR, Klaas de Vries en Erik Jurgens, nog gepleit voor afschaffing. De Vries verwoordde dat fraai met: "Het zou een weldaad zijn als ministers en ambtenaren de tijd, thans aan de Eerste Kamer besteed, aan nuttiger arbeid konden wijden."2) Zij kwamen met een (kansloze) motie om de Eerste Kamer af te schaffen.

De Vries en Jurgens werden later gerespecteerde leden van de Eerste Kamer en zagen toen ook de (mogelijke) meerwaarde van de Senaat. Die Kamer kon de 'kwaliteit' van wetgeving bewaken. Met het tot andere inzichten komen, is niks mis. Jurgens verdedigde in het debat in 2001 over de rol van de Eerste Kamer het door Van Thijn in 1979 geformuleerde standpunt: wel een Eerste Kamer, maar met het laatste woord aan de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer. Samen met Leo Platvoet (GroenLinks, politieke erfgenaam van de PPR), Jan Terlouw en Ed van Thijn (!) diende hij daarover een motie in2). Succes hadden zij niet.

GroenLinks staat nu op het standpunt dat de Eerste Kamer, zodra er constitutionele toetsing is ingevoerd, moet worden afgeschaft. Curieus is dat als er nu iets is wat de Eerste Kamer doet, het juist constitutioneel toetsen is. Geregeld wordt de vraag besproken of een wetsvoorstel niet strijdig is met het EVRM of de Grondwet (denk aan verplichte donorregistratie, verbod ritueel slachten, strengere asielprocedures, coronamaatregelen). In een aantal gevallen werd daarover voorlichting gevraagd aan de Raad van State. Wat GroenLinks wil is toetsing in handen leggen van (ongekozen) rechters in plaats van bij gekozen volksvertegenwoordigers. Dat is een keuze.

Of GroenLinks en PvdA exact hetzelfde denken over de Eerste Kamer is dus de vraag, maar of dat veel betekenis heeft voor het praktische opereren in de Senaat is iets anders. Beide partijen zijn echter - dat kun je wel concluderen - tegen een Eerste Kamer die een zwaarder politiek gewicht heeft dan de (rechtstreeks gekozen) Tweede Kamer. Het politieke primaat van de Tweede Kamer wordt erkend. In zaken van beleid en in de wetgevingsprocedure moet die Kamer het laatste woord hebben.

Hoe dat dan weer te rijmen valt met de aankondiging van PvdA-voorzitter Esther-Mirjam Sent (ex-Eerste Kamerlid) dat de strijd tegen het rechtse kabinetsbeleid straks in de Eerste Kamer zal beginnen, is eveneens de vraag. En zal dat standpunt er nog zijn als een 'rechtse' Eerste Kamer in de toekomst linkse voorstellen blokkeert of keren beide partijen dan terug naar het 'principiële' standpunt?

Nu weet ik wel dat het vetorecht de Eerste Kamer enorme macht geeft om te helpen beleid bij te sturen en dat politici (en dat zijn Eerste Kamerleden uiteraard) macht nooit onbenut laten. Dat is echter moeilijk te combineren met de principiële opvattingen over de verhoudingen in het tweekamerstelsel. PvdA en GroenLinks zitten daarmee in een spagaat. Principieel vinden dat de Senaat een toontje later moet zingen, maar wel aankondigen dat daar de strijd begint. Wie dat te rijmen vindt, mag het zeggen.

 

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.

 

  • 1) 
    Handelingen Tweede Kamer, 12 december 1979, 1923
  • 2) 
    Openbare commissievergadering Grondwet-Kieswet, 9 december 1974, 355.
  • 3) 
    De vijfde ondertekenaar was PvdA'er Willem Witteveen.