Hoe nieuw is versplintering?

maandag 30 januari 2023, 13:00, Prof.Dr. Bert van den Braak

De Nederlandse politiek werd zowel in het Interbellum als in de eerste naoorlogse periode gekenmerkt door grote stabiliteit. Toch begon het tijdvak waarop Kamerleden op basis van evenredige vertegenwoordiging werden gekozen met 'versplintering'. De wijze waarop de zeteltoekenning was geregeld droeg ertoe bij dat er in 1918 liefst zeventien fracties waren (in een Tweede Kamer met honderd leden).

Nadat de regels in 1921 waren gewijzigd, nam dat aantal af, maar er kwamen wel spoedig nieuwe (splinter)partijen, zoals in 1922 de SGP en de HGSP. Nieuwkomers kregen ook nadien volop kansen.

Daarnaast was er soms sprake van 'interne' versplintering. Dat leidde zelden tot afsplitsingen (al waren ze er wel), maar veel meer tot fracties waarin ruimte was voor uiteenlopende opvattingen. Tot ver in de periode na 1945 kwam het voor dat fracties twee of meer woordvoerders hadden, zeker als er sprake was van een meerderheids- en minderheidsstandpunt.

Bij de CHU kwam verdeeld stemmen vaak voor en de ARP had een traditie van 'dissidenten'. Genoemd kunnen worden Hugo Visscher en Pieter Gerbrandy. De naoorlogse ARP-fracties waren zelden het toonbeeld van eensgezindheid, met exponenten op zowel de rechtervleugel (Maarten Schakel) als linkervleugel (Boersma, later Jan-Nico Scholten).

De KVP kreeg in 1948 te maken met de afgesplitste rechtervleugel onder leiding van oud-minister Charles Welter. Ook toen die in 1956 was teruggekeerd in de 'moederpartij' was diens afwijkende geluid soms nog te horen (met Duynstee en Van Rijckevorsel als politieke 'nazaten' van de KNP).

De PvdA had in Johan Scheps een Kamerlid dat soms afweek van de meerderheid. Zo was hij tegen het gezantschap bij de paus en tegen het verbreken van de band met Nieuw-Guinea. Tussen ca 1960 en 1980 kenden de PvdA verder altijd een groepje atoomdissidenten (die kernwapens afwezen) en die waren eveneens in de CDA-fractie te vinden.

Vanaf de jaren zestig leidde uitbreiding van het zeteltal naar 150 tot toename van nieuwe (vaak kleine) fracties. Genoemd kunnen worden PSP, GPV, Boerenpartij, PPR, NMP, RKPN, maar ook D'66 en DS'70.

Er was soms sprake van versplintering in de vorm van veel fracties, maar vaker kenden grotere fracties 'vleugels'. Tijdens het kabinet-Den Uyl was er in de PvdA sprake van een zichtbare linkervleugel (Stan Poppe, Herman Drenth, Arend Voortman). Zij stemden in 1975 bijvoorbeeld tegen de loonmaatregel van het kabinet.

Een hogere kiesdrempel zal de komst van kleine fracties tegengaan. Waar dat leidt tot gedwongen 'schaalvergroting' zal interne verdeeldheid toenemen. Vraag is bijvoorbeeld of een toekomstige gezamenlijke fractie van PvdA en GroenLinks altijd het toonbeeld van eensgezindheid zal zijn. Vraag is hoe erg het is, als dat niet het geval is?

Versplintering is een probleem als verdeling van werkzaamheden in het gedrang komt en debatten veel tijd vergen. Of uitsluitend het verhogen van de drempel daarvoor de oplossing is, is echter de vraag. Versplintering lijkt een beetje bij het Nederlandse bestel te horen.

 

Prof.dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.

Deze bijdrage stond in