Een Janus met twee gezichten

dinsdag 16 mei 2023, 12:44, column van Prof.Dr. Bert van den Braak

Eind dit jaar komt de functie van commissaris van de Koning in Flevoland vacant. De jonge provincie (sinds 1986) is dan aan haar vierde commissaris toe. Het ambt van commissaris bestaat sinds 1814, al was de benaming tot 1850 Gouverneur. Eerder, tijdens de Bataafs-Franse tijd, waren er al landdrosten en prefecten. Na de Grondwetsherziening van 1848 en Thorbeckes Provinciale Wet van 1850 bleef de commissaris zowel een rijksorgaan als een deel van het provinciaal bestuur. Nog altijd krijgt de commissaris een ambtsinstructie. Volgens de staatsrechts­geleerde J. Oppenheim een 'Janus met twee gezichten'.

De CdK is voorzitter van zowel Provinciale als Gedeputeerde Staten en draagt zorg voor voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het provinciale beleid en daarnaast voor goede samenwerking met andere overheden. Verder is de commissaris vertegenwoordiger van de provincie. Specifieke taken zijn voorts het regelmatig bezoeken van gemeenten in de provincie, burgemeestersbenoemingen, advisering en bemiddelen bij geschillen en het bewaken van integriteit en er zijn verantwoordelijkheden op het gebied van rampenbestrijding en veiligheid.

Tot nu hebben bijna twee honderd personen het ambt van commissaris (en gouverneur) vervuld. In die lange lijst zitten politici die bekendheid kregen via landelijke functies, zowel voor als na hun commissariaat. Genoemd kunnen worden C. Fock, Van Tienhoven, Ruijs de Beerenbrouck, De Quay en Van Agt, die minister-president werden of geweest waren. Voorts een reeks ministers (Van Rooy, Van Aartsen (vader en zoon), Toxopeus, Geertsema, Wiegel, Terlouw, Van Kemenade, Alders, Maij-Weggen, Hermans, Nijpels, De Boer, Peijs en Remkes. Verder werden de commissarissen Van Panhuys, Schorer en Van Leeuwen nadien vicepresident van de Raad van State.

Anderzijds waren er commissarissen die vooral een gemeentelijke of provinciale loopbaan achter zich hadden (Ebels in Groningen, Robbertsen in Utrecht, Kortmann in Noord-Brabant en Mastenbroek in Limburg). Voor tegenwoordige commissarissen geldt dat nog sterker. Alleen Emile Roemer (Limburg) en Jetta Klijnsma (Drenthe) kwamen uit de landelijke politiek. Het duurde overigens tot 1974 voor er een vrouw (Tineke Schilthuis) werd benoemd. Tot nu bekleedden slechts acht vrouwen het ambt; onder de twaalf huidige commissarissen zijn twee vrouwen.

Lange tijd waren commissarissen vaak personen van adel, dan wel gefortuneerde burgers. Er was soms zelfs sprake van een 'dynastie', zoals bij de Linthorst Homans. De representatieve kanten van het ambt vroegen om mogelijkheden een zekere 'staat' te voeren en de beloning was bescheiden. Het hebben van een echtgenote was bijna een voorwaarde. Toen in 1951 in Drenthe de vrijgezelle J. Cramer werd benoemd, was de overweging dat zijn zuster eventueel kon bijspringen bij recepties etc.

De achtergronden van de commissarissen hingen sterk samen met de wijze waarop zij lange tijd werden gerekruteerd. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw was daarbij geen sprake van een sollicitatieprocedure, noch van inspraak. Het was de minister van Binnenlandse Zaken die een bijna alles bepalende stem had, al had toen ook de koningin nog enige zeggenschap. Juliana verhinderde in 1959 bijvoorbeeld de benoeming van Teun Struycken in Noord-Brabant. Pas vanaf 1982 werd inschakeling van een vertrouwenscommissie regel. Sinds 2002 is er een wettelijk geregelde inspraak van Provinciale Staten. Net als bij de burgemeestersbenoeming volgt de minister de voordracht (van de Staten). De minister draagt wel, na een openbare sollicitatieronde, de kandidaten voor.

Zo is er over dit oude, gerespecteerde ambt veel te zeggen en te schrijven. In 1992 deed de Leidse onderzoeker J.W. Janssens dat al in een proefschrift met als titel: De Commissaris van de Koningin. Historie van functioneren 1814-1992. De auteur schreef over zijn onderzoek onder meer: "Het PDC was de belangrijkste bron van biografische gegevens". Het is één van de vele voorbeelden van het nut van het biografisch archief.

 

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.