Was de affaire Khadija Arib een conflict om (politieke) competentie? (deel 1)

dinsdag 10 juni 2025, 12:15, analyse van Prof.Dr. Harrie Verbon

Dit commentaar is deel 1 van een tweeluik. Deel 2 vind je hier.

Khadija Arib (PvdA) was van 12 december 2015 tot 7 april 2021 voorzitter van de Tweede Kamer. In die functie schijnt zij voor een onveilige werksituatie op met name de Griffie gezorgd te hebben. Er was sprake van machtsmisbruik en een schrikbewind. Althans, dat zou blijken uit twee anonieme brieven die de toenmalige Kamervoorzitter Vera Bergkamp (D66) ontving in 2022.

Waren de anonieme brieven afkomstig van de top van de Griffie?

Kranten meldden destijds dat de ambtelijke top van de Griffie van de Tweede Kamer de voorvallen in beide klachtenbrieven herkende. Een van die topambtenaren was de directeur van de hr-afdeling van de Griffie, Jorine Wolff. Die klachten werden in het Presidium van de Tweede Kamer besproken. Kennelijk wisten de Presidiumleden wat de klachten inhielden, want er werd daar geconcludeerd dat een ‘feitenonderzoek’ naar het gedrag van Arib noodzakelijk was.

Van wie de klachten afkomstig waren en wat de inhoud van de klachten was, is niet openbaar gemaakt. Bevindingen van journalisten van de Volkskrant suggereerden dat Arib anoniem was aangeklaagd door, namens of op gezag van leden uit het managementteam van de Griffie. Om dit in perspectief te plaatsen stellen we vast dat de Griffie een hulpdienst voor het parlement is. De Griffier, als hoofd van de Griffie, zorgt er voor dat alle procedures soepel verlopen en alle te bespreken stukken op tijd aanwezig zijn voor de Kamerleden. De Griffier is daarnaast ook het geheugen van de Kamer. Voor die geheugenfunctie is het uiteraard handig als de griffier lange tijd op zijn plek blijft zitten. In de 200 jaar van 1 september 1815 tot 1 september 2015 waren er precies dertien Griffiers in functie geweest. De gemiddelde zittingsduur van een Griffier was daarmee dus ruim vijftien jaar.

Vanaf 1 september 2015 is er een beetje de klad gekomen in de honkvastheid van de Griffiers. Dat is ook een groot deel van de periode waarin Arib voorzitter was van de Kamer. Toeval of niet? Was Arib nu zo moeilijk, of begrepen de nieuwe Griffiers niet wat hun dienende functie precies inhield?

Daarover ging het net aangehaalde artikel in de Volkskrant. Het artikel begint met een bespreking van een brief van Jan Willem Duijzer aan Kamervoorzitter Khadija Arib. Het is 1 december 2018 en Duijzer, directeur bedrijfsvoering en informatisering, vindt dat hij niet langer als knecht van het Presidium wil worden behandeld. Hij lijkt zichzelf de gelijke van de leden van het Presidium te vinden. Dat geldt ook voor de directeur huisvesting, Jaap van Rhijn. Hij was vanuit een topbaan in de vastgoedwereld overgestapt naar de Kamer, maar zo schrijft de Volkskrant:

“[hij] blijkt niet meer de baas te zijn zoals hij gewend is. Hij krijgt bijvoorbeeld geen vaste stoel bij vergaderingen van het presidium (…). Arib laat hem tijdens dat soort vergaderingen soms wachten op de gang. (…) Of hij wordt weer weggestuurd.”

Volgens de krant is Van Rhijn een van de personen geweest die verklaard hebben een ‘sociaal onveilige werksfeer’ onder Arib ervaren te hebben. Naast de anonieme brieven waren deze verklaringen bepalend voor het starten van een onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag door Arib. Van Rhijn kon zich er niet bij neerleggen dat Arib hem geen ‘vaste stoel’ wilde gunnen bij de bijeenkomsten van het Presidium. Kennelijk heeft hij niet begrepen dat hij in een organisatie kwam te werken die dienstbaar is of zou moeten zijn aan het functioneren van de Kamer.

Waarom een onderzoek?

Dan is natuurlijk wel de vraag waarom de toenmalige Kamervoorzitter Vera Bergkamp de klachten tegen mevrouw Arib wel serieus nam. Haar rol in wat gerust de affaire Khadija Arib genoemd kan worden is minstens discutabel. Kamervoorzitter Bergkamp had op 3 oktober 2022 in een brief aan de Kamer geschreven dat het Presidium en de Griffie de opdrachtgevers waren van het “extern onafhankelijk onderzoek” naar aanleiding van de twee anonieme brieven over het gedrag van Arib.

Bergkamp stelde in eerste instantie de al eerdergenoemde hr-directeur Jorine Wolff als leider van het onderzoek aan (zie hier). Omdat mevrouw Wolff al had uitgesproken dat Arib een sociaal onveilige werksituatie had gecreëerd, leidde dat tot ophef. Daarmee leek de uitkomst van het onderzoek naar Arib immers al bij voorbaat vast te staan. Als reactie op die ophef stapte mevrouw Wolff met de andere directeuren van de Griffie en de Griffier zelf op. De Griffier beklaagde zich er daarbij over dat in deze kwestie de aandacht in de politiek en in de media steeds meer werd gericht op ambtenaren. Zij vond dat zeer onterecht, omdat ambtenaren zich niet in het openbaar kunnen verdedigen. Dat was natuurlijk waar, maar als die ambtenaren zelf het vuurtje hebben aangestoken, heeft deze klacht minder zeggingskracht.

De conclusie zou dus kunnen zijn dat de anonieme brieven over mevrouw Arib niet voortkwamen uit haar onheus gedrag, maar gemotiveerd waren door een bevoegdhedenstrijd tussen Arib en de ambtelijke top van de Griffie. Voor de beeldvorming van het gedrag van mevrouw Arib maakt het veel uit welke van deze twee interpretaties van de affaire Khadija Arib wordt aangehangen. Volgens de interpretatie van een competentieconflict hadden de topambtenaren zich een recht toegezegd dat alleen de politieke verantwoordelijke, incl. de Kamervoorzitter, hen kan toezeggen. Als de Kamervoorzitter hen vervolgens dat recht ontzegt, kan dat – kennelijk – als onheus gedrag worden voorgesteld door de betrokken (top)ambtenaren.

Het is opvallend in deze zaak dat de onvrede rond de vraag wie welke competenties heeft bij de werkzaamheden in en rond het Presidium, in het daarop gehouden onderzoek en bij een latere rechtszaak geheel niet aan de orde is gekomen. Veel commentatoren gingen er ook min of meer impliciet vanuit dat de topambtenaren bij de Griffie geheel autonoom, los van de Kamervoorzitter, hun werkzaamheden ten aanzien van het Presidium konden bepalen. Daarmee stond ook al bij voorbaat vast dat de (top)ambtenaren wel slachtoffers, maar geen daders konden zijn. De hele affaire werd vanaf het begin geframed als een sociaal onveilige werksituatie die door Arib was gecreëerd. In het tweede deel van mijn bespreking van de affaire Arib gaan we zien wat de consequenties waren van dit frame.

Harrie Verbon is emeritus hoogleraar aan Tilburg University