De obsessie met ‘de grootste’ is even onnozel als schadelijk

maandag 3 november 2025, 11:02, Dr. Simon Otjes

De misleidende Amerikanisering van onze verkiezingen - Dit stuk verscheen in licht bewerkte versie ook in de NRC van 1 november

Too close to call’: die uit Amerika overgewaaide kreet domineert de politieke verslaggeving over de verkiezingsuitslag. PVV en D66 zijn verwikkeld in een nek-aan-nekrace om wie de grootste partij van Nederland wordt. Enkele duizenden stemmen kunnen de doorslag geven en daarmee zou er veel op het spel staan. Hilversum, blijkbaar een van de laatste gemeentes die de stemmen doorgeven, wordt zelfs het ‘Florida van Nederland’ genoemd, verwijzend naar de 537 stemmen verschil waarmee in 2000 de Republikein George W. Bush de Democraat Al Gore versloeg en zo het kiescollege won en daarmee het presidentschap. De Amerikanisering van de verslaggeving is even onnozel als schadelijk en berust op een fundamentele misvatting over de kern van ons staatsbestel.

Laten we wel wezen: de grootste partij is in Nederland nog nooit zo klein geweest als nu. Welke partij ook de grootste wordt, meer dan tachtig procent van het electoraat heeft op een andere partij gestemd dan de grootste. Waar de grootste partij in 1986 en 1989 nog meer dan een derde van de stemmen achter zich wist te krijgen, is dit nu nog maar een zesde: één op de zes kiezers stemde op de grootste partij. Het is makkelijker dan ooit om de grootste partij getalsmatig te omzeilen en een parlementaire meerderheid te vormen. Je zou verwachten dat deze verregaande versnippering van het partijlandschap de nadruk op wie de grootste is zou temperen, niet aanjagen.

Tegenstanders wijzen er ter rechtvaardiging van hun frame maar al te graag op het weldegelijk uitmaakt wie de grootste partij is, want deze mag immers het voortouw nemen in de formatie. Dat is een nogal misleidende weergave van de werkelijkheid. Nederland kent geen statuten of wetten waarin formeel is vastgelegd dat het initiatief bij de grootste partij ligt. Het is simpelweg een gewoonte die ontstaan is om het proces wat ordentelijker te laten verlopen. In het Interbellum kwam de eerste formateur vaker niet dan wel uit de grootste fractie. Na de oorlog kwam de (in)formateur over het algemeen wel uit de grootste partij, maar niet altijd. Toen de verkiezingsuitslag in 1972 heel complex was, kreeg bijvoorbeeld niet de grootste partij (PvdA) meteen het initiatief, maar werd een staatsraad die lid was van de ARP gevraagd om de potentiële coalitiewensen in beeld te brengen. Anno 2025 moeten de fractievoorzitters simpelweg tot een overeenstemming komen wie de verkenner wordt, die deze wensen gaat optekenen.

Van een formele stemming is pas sprake bij de benoeming van de informateur, waarbij een meerderheid van 76 zetels is vereist. Of deze meerderheid nou op basis van tien of drie partijen tot stand komt. Iedere Kamerzetel heeft hetzelfde gewicht en het is dan ook kwalijk om te doen alsof de zetels van de grootste partij, zeker nu deze relatief zo klein is, symbolisch meer gewicht in de schaal leggen.

Voor de goede orde, deze verkiezingen zijn weldegelijk spannend, maar niet vanwege de vraag wie de grootste wordt. Een zetel erbij of eraf heeft grote gevolgen voor mogelijke meerderheidscoalities. De écht relevante nachtelijke verschuivingen tussen de exitpoll en de uitslag lieten bijvoorbeeld zien dat de gedroomde coalitie van de VVD (D66, VVD, CDA, JA21) niet meer op een Kamermeerderheid lijkt te kunnen rekenen, terwijl dat eerder nog wel het geval was, ongeacht de nek-aan-nekrace tussen D66 en PVV.

Doordat de verslaggeving zo obsessief bezig is met ‘de grootste’, zullen kiezers ook eerder denken dat het ondemocratisch is wanneer de grootste partij niet het initiatief krijgt, laat staan meeregeert. Geert Wilders heeft al gezegd dat hij de benoeming van een D66-verkenner zal blokkeren als de PVV toch een paar duizend stemmen meer blijkt te hebben gehaald, alsof dat een formele bevoegdheid is die zijn partij dan zou hebben. Maar er is geen enkele wet of regel die de grootste partij dat recht geeft. Misschien kun je ook niet meer verwachten van een partijleider die als enige lid van zijn partij bepaalt wat er gebeurt.

Het is volledig misplaatst om Tweede Kamerverkiezingen in Nederland te beschouwen als een soort verkapte premiersverkiezingen met een presidentiële logica. De Staatscommissie Parlementair Stelsel onder leiding van Johan Remkes concludeerde in 2019 al dat Nederlandse kiezers meer grip willen op de coalitievorming. Hoe begrijpelijk deze wens ook is, de huidige spelregels voorzien niet in die behoefte. Wij kiezen de samenstelling van de Tweede Kamer, niet de samenstelling van de regering. In een parlementair stelsel is de enige relevante vraag welke regering kan rekenen op een meerderheid van de Kamer; welke partij de meeste stemmen heeft gekregen, is daarvoor juist vanwege verregaande versnippering niet relevant. Amerikaatje spelen levert aandacht en kliks op, maar zet kiezers uiteindelijk op het verkeerde been met schadelijke gevolgen voor de legitimiteit van de democratie.

Dit stuk verscheen in licht bewerkte versie ook in de NRC van 1 november


Armèn Hakhverdian (Universiteit van Amsterdam) en Simon Otjes (Universiteit Leiden)

Deze bijdrage stond in