Boeren, bestuurders, burgers. Waar zit de kloof?

woensdag 10 december 2025, 9:03, column van Pieter Ippel

Dit is het vierde artikel van de serie ‘Op zoek naar de kloof’, een samenwerking van Nederland Rechtsstaat en het Montesquieu Instituut. Houd de websites NederlandRechtsstaat en het Montesquieu Instituut in de gaten voor andere publicaties in deze serie.

Klik hier om de andere artikelen in de serie te zien.

In ons intens vlakke land ontbreken kloven, in letterlijke zin. Maar in de media en in sociaalwetenschappelijke beleidsliteratuur wemelt het van dit alarmerende, op gevaar wijzende woord. Het gaat om een treffend beeld, om een verontrustende metafoor. Zo zouden er ‘kloven’ zijn tussen mannen en vrouwen, tussen hoge en lage inkomensgroepen, tussen gevestigden (witten) en migranten (met een kleurtje) en tussen personen met een hoog diploma (universiteit of HBO) en de ‘laag’, praktisch opgeleiden (MBO etc.).

In dit stukje wil ik het hebben over zo’n veronderstelde ‘kloof’, namelijk die tussen stad en platteland, of preciezer tussen de ‘bestuurscentra’ en de ‘periferie’. In een recent, tegendraads, maar glashelder boek richt socioloog Jan Willem Duyvendak zich tegen zogenaamde ‘spookkloven’. Aan de hand van veel kwantitatieve studies wil hij aantonen, dat het vaak dramatisch opgelepelde beeld strijdt met de beschikbare, betrouwbare gegevens. Bij nader inzien is eigenlijk alleen de toegenomen ongelijkheid in vermogens zorgelijk en op den duur mogelijk sociaal ontwrichtend. Dat zo vaak wordt gesproken in ‘fantoomachtige’ beelden wijt Duyvendak aan de veel te vergaande ‘emotionalisering’ van het politieke en publieke debat. Sentimenten lijken sterker te tellen dan argumenten. Het is volgens hem belangrijk om in ons relatief erg rijke en volgens veel indicatoren ‘gelukkige’ Nederland ouderwetse deugden als nuchterheid, gezond verstand en bedaardheid te koesteren. Er is best wel wat tegen deze zienswijze in te brengen, maar een gerechtvaardigde waarschuwing is het zeker.

Bestuurders versus boeren: Den Haag tegen de regio’s?

Hoe zit het met de veronderstelde ‘kloof’ tussen de stad en het platteland, tussen de vierkante kilometer in Den Haag en de verre, afgelegen, soms uitgestrekte streken? Een algemeen beeld kan ik niet geven. Ik kan wel als ‘ervaringsdeskundige’ iets zeggen over ‘onze’ ervaringen in Zeeland. Ik woon er nu twintig jaar en kom er al vanaf mijn vroege jeugd. Het gaat dus om een specifieke casus, maar er zijn vermoedelijk zeker parallellen met andere regio’s aan de rand van de rechtsstaat, zoals Zuid-Oost-Limburg, Noord-Groningen en de Kop van Noord-Holland.

Eerst een paar algemene observaties. Veel van de lezers en schrijvers van deze blogs zullen in hun voorgeslacht (grote of kleine) boeren, seizoenarbeiders of boerenknechten hebben. Mijn grootvader van vaderszijde heette ook Pieter Ippel, bijgenaamd ‘d’n boer’. Hij had een klein gemengd bedrijf, verbouwde wat graan, bieten en aardappels, had een paar koeien, kippen, een varken en een flinke moestuin. Mijn vader had door dat dit boerderijtje niet langer levensvatbaar was. Hij werkte zich na de oorlog op tot landbouwkundige, met een HBO-diploma. Zo ging het met velen. De modernisering sloeg toe.

Dat weerspiegelt zich in de onbarmhartige cijfers. In 1950 waren er bij een bevolking van 10 miljoen 400.000 landbouwbedrijven. Vijfenzeventig jaar later is dat aantal gezakt tot 50.000, een achtste, terwijl het aantal inwoners bijna is verdubbeld. Dat kon door toegenomen grootschaligheid en doorgedreven technologisering. De meeste boeren (inmiddels een soort managers) zijn veetelers, drie keer zoveel als het aantal akkerbouwers. In totaal werken er zo’n 300.000 mensen in de hele land- en tuinbouwsector. Vergelijk dat eens met de ongeveer miljoen Nederlandse ambtenaren en de anderhalf miljoen mensen (vooral vrouwen) die in de zorgverlening werkzaam zijn.

In de coronaperiode trokken ‘boeren’ met hun mammoettrekkers en imposante oogstmachines op naar Den Haag en dat leek wel een ‘opstand van het platteland’. Maar wie goed keek zag heel wat op relletjes beluste, jonge jongens, aangevuurd door enkele agrarische complotdenkers. In Nederland bestaat nauwelijks nog echt platteland. Het is een (sub)urbaan netwerk geworden, een asfaltland, met meer dan tien miljoen auto’s, met vinex-wijken en nieuwe steden, verbonden door snelwegen en internet.

Terug naar Zeeland

Hier in Zeeland is het nog tamelijk rustig en er is zelfs nog wat onbebouwde ruimte en wild water. Wel verdubbelt het aantal inwoners van Walcheren en Schouwen-Duiveland in het zomerseizoen. Maar (nu) in de winter zitten de badgasten thuis voor de kachel en is het heerlijk saai. Is er in deze ‘provincie in de periferie’ sprake van een kloof met de machthebbers in Den Haag?

Al te dramatisch moeten we niet doen, maar er zijn toch wel verontrustende signalen, storingen in de bestuurlijke lijn, die ik van tamelijk nabij meemaakte. Soms krijg je het idee dat we over de rand van de rechtsstaat worden gekieperd. Ik noem een aantal feitelijke ontwikkelingen. Rond 2010 werd de rechterlijke macht tamelijk drastisch gereorganiseerd, met als eufemistisch etiket ‘herziening gerechtelijke kaart’. Het aantal gerechtshoven en rechtbanken werd teruggebracht. Een tijd lang bestond het voornemen om de rechtbank in Middelburg op te heffen. De Zeeuwse justitiabelen moesten maar naar Breda, minstens 100 kilometer verderop. Met een uiterste krachtsinspanning werd dit onzalige plan, om na achthonderd jaar de regionale rechtspraak te elimineren, voorkomen. Twee jaar later, in 2012, kondigde het toenmalige kabinet aan dat er een grote, nieuwe marinierskazerne aan zee in Vlissingen zou komen. De komst van 1600 mariniers met hun gezinnen zou ook een economische impuls betekenen. In de jaren daarna reageerden bestuurders steeds hooghartig en hooggestemd op kritische vragen. Maar begin 2020 barstte een bommetje, toen bleek dat de toenmalige staatssecretaris Barbara Visser (kent u haar nog?) de boel al jaren had voorgelogen. Het ging niet door.

Er deed zich een zeldzaam verschijnsel voor: de Zeeuwen werden boos! Premier Rutte kwam naar een beladen bijeenkomst in Vlissingen, bleef glimlachen, sprak zalvende woorden en beloofde beterschap. De vrij hoogbejaarde ex-fabrikant Bernard Wientjes kreeg de neokoloniale titel ‘gezant voor Zeeland’ en stelde tijdens de corona-uitbraak in een paar maanden (via Zoom en Teams) een plan op met de wapperende titel ‘Wind in de Zeilen’. In juni 2020 hoorden wij via de media dat er een ‘Law Delta’ zou worden ontwikkeld. Even waren wij blij, maar toen hoorden we dat het zou moeten gaan om een Extra Beveiligde Gevangenis, plus een bomvrije rechtbank en een (misschien met prikkeldraad afgeschermd) hotel voor rechters, justitie-personeel en advocaten ging onze vreugde over in verbijstering. De president van de rechtbank in Middelburg bleek van niets te weten en ik heb nog geen enkele juridische insider gesproken die van enige geestdrift blijk geeft.

In oktober 2025 – dus ruim vijf jaar later – verscheen de tiende tussenrapportage over het toekomstige ‘Justitieel Complex Vlissingen’. Daaruit blijkt dat er wat bomen en heesters zijn geplant en dat gewerkt wordt aan betere bescherming tegen hoogwater (het complex zou naast de Westerschelde komen). Er is nog geen aannemer, er wordt nog gestudeerd op de inpassing in de Omgevingswet en voor de rest is het vage mist. Laat ik er een niet erg gewaagde persoonlijke opinie tegenaan gooien: ook dit plan gaat sneuvelen. Er is geen enkele steun in de juridische wereld, er zijn lange riskante aanvoerlijnen en de gevangenis zou vlakbij twee nieuwe kerncentrales moeten komen. Dat zou betekenen dat de Rijksoverheid voor de tweede keer in een korte periode een plechtige belofte breekt en zich helemaal onbetrouwbaar toont. Dat dit gedrag de rechtsstaat geen goed doet, behoeft geen pleidooi.

En dan heb ik het nog niet eens over het aanstaande einde (per 1 januari 2026) voor het door mij en een paar anderen in 2020 geïnitieerde, werkelijk innovatieve sociale rechtshulpinitiatief ‘Samen Recht Vinden’. Dat draait al jaren als een tierelier, klanten en de regionale ‘streekholders’ zijn tevreden en het is aangetoond dat de informele, communicatieve aanpak flink geld bespaart. Gemeenten willen dokken, maar het Ministerie van Justitie wikt, weegt en stelt uit. Ondanks vage toezeggingen komt het betrekkelijk lage bedrag niet los.

Dus qua ‘rechtsstatelijk sentiment’ niet zulk goed nieuws uit het Zeeuwse ‘Lands End’. Maar kom toch eens op bezoek: we hebben oesters, mossels, bolussen en vaak aardige mensen! Misschien is er geen sprake van een echte ‘kloof’, maar betrouwbaarheid en voldoende berekenbaarheid mogen we van de Rijksoverheid zeker verwachten.


Pieter Ippel is emeritus-hoogleraar rechtsgeleerdheid Universiteit Utrecht en Roosevelt Academy (UCR) in Middelburg.