N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Diploma’s en democratie
‘Weg met de intellectuelen uit de Kamer’
Wie in deze eeuw de Nederlandse politiek wil duiden, doet er verstandig aan niet alleen te kijken naar religie of inkomen, maar ook naar opleiding. Een van de eersten die dat aankaartten waren ‘Jacobse en Van Es’, de populistische alter ego’s van Kees van Kooten en Wim de Bie. In hun TV-satire in de jaren '80/'90 van de vorige eeuw richtten zij de fictieve ‘Tegenpartij’ op. Programmapunt nummer één van de Tegenpartij was: “Weg met de intellectuelen uit de Kamer en uit de regering.” Op de vraag van Tedje van Es: “wat er eigenlijk tegen intellectuelen is” antwoordde Jacobse:
“Ik heb er niets bijzonders tegen, alleen dat zij alleen mekaar maar begrijpen, Van Es. Dat ze zich verschuilen in commissies en werkgroepen, in triootjes van wijze mannen, en dat ze godver, de godver, tonnen vangen voor het maken van plannen voor 1985. En beleidsnota’s en rapporten voor de jaren negentig. Maar het is de stront van 1981 waar we middenin zitten nou.”
Zoals wel vaker legden Van Kooten en De Bie hun vinger op een zere plek. Democratie is in de kern lekenbestuur. Voor politieke functies heb je geen universitaire diploma’s nodig. Maar de realiteit is volstrekt anders. In de eerste editie van ons boek Diplomademocratie uit 2011 lieten we zien hoezeer de democratie in ons land sinds de jaren zeventig het domein is geworden van academisch geschoolden – de ‘intellectuelen’ van Jacobse en Van Es – en waarom dat een probleem zou kunnen zijn.
Diploma’s en democratie: de stand van zaken
Inmiddels zijn we bijna 15 jaar verder en hebben we in een volledige herzinene nieuwe editie van ons boek de balans opgemaakt. Hoe staat het er nu voor met die spanning tussen diploma’s en democratie? We verkennen de stand van zaken aan de hand van tien observaties.
-
1.We beginnen met de kiezers. Wie in een universitaire bubbel leeft denkt wellicht dat inmiddels vrijwel iedereen academisch is opgeleid. Dat is niet zo. Nog steeds is bijna twee derde van de kiezers lager of middelbaar opgeleid. In 2024 telde het CBS ongeveer twee miljoen mensen met een master-diploma en drie miljoen mensen met een bachelor-diploma. Dat betekent dat ongeveer 36 procent van de bevolking tussen de 15 en de 75 jaar een wo of een hbo-diploma heeft.1) Elk jaar neemt dat percentage toe, maar het duurt nog heel lang voordat de universitair opgeleiden in de meerderheid zijn. In 2024 kreeg nog steeds 49 procent van de leerlingen in groep acht een advies voor een van de vormen van vmbo.2)
-
2.Hoe zit het met de ‘intellectuelen’ in de Tweede Kamer?3) In 2010 had 66 procent van de Kamerleden een wo-diploma en 22 procent een hbo-diploma. In 2021 bereikte hun aantal een voorlopig hoogtepunt en had 77 procent een wo-diploma en nog eens 16 procent een hbo-diploma. De resterende 7 procent had een mbo of havo/vwo diploma. Een aantal van hen had overigens wel gestudeerd, maar hun studie nooit afgemaakt. Bij de verkiezingen van 2023 daalde voor het eerst het aantal academici in de Kamer, naar 69 procent, en nam het aantal middelbaar opgeleiden iets toe. Dat kwam door de grote verkiezingsoverwinning van de PVV en de BBB. Deze partijen hadden relatief wat meer praktisch opgeleide Kamerleden. In 2025 verloren die partijen en zijn we weer terug op het oude niveau: 75,5 procent heeft een wo-diploma en 12,5 procent een hbo-diploma. De rest heeft een havo/vwo diploma – waarvan sommigen wel universitair zijn geschoold, maar nooit zijn afgestudeerd. Vijf Kamerleden, 3,5 procent, hebben een mbo-diploma
-
3.Die ontwikkeling in Den Haag staat niet op zichzelf. In het decentrale bestuur zie je inmiddels dezelfde ontwikkelingen als op het Binnenhof. Ook daar zijn de praktisch geschoolden vrijwel volledig uit de politieke lichamen verdwenen. De overgrote meerderheid van de lokale ambtsdragers is tegenwoordig hbo- of universitair geschoold. Om een voorbeeld te geven: in 1979 was 70 procent van de wethouders lager of middelbaar opgeleid; in 2024 gold dat nog maar voor 7 procent. Hetzelfde patroon zien we bij Statenleden en gedeputeerden en bij de waterschappen. Die ‘academisering’ speelt ook in het middenveld, bij belangenorganisaties, in het Europese bestuur en in het ambtelijk apparaat. Alle beleidsarena’s worden gedomineerd door universitair geschoolden.
-
4.In 2011 spraken we de verwachting uit dat de groeiende dominantie van universitair opgeleiden in al deze arena’s ook gevolgen zou hebben voor de politieke agenda. Inmiddels weten we dat dat inderdaad zo is. Onderzoek van politicologen laat overtuigend zien dat er sprake is van scheve agenda’s: de thema’s die hoogopgeleiden belangrijk vinden, krijgen vaker prioriteit, terwijl onderwerpen die lager opgeleiden direct raken, minder snel op de agenda komen.4) Jacobse en Van Es hadden dat destijds goed gezien. Maar deze dominantie reikt verder dan de politieke agendavorming. Ze werkt ook door in de manier waarop beleid wordt vormgegeven, uitgevoerd en geëvalueerd. In het hele beleidsproces zetten universitair opgeleide professionals de toon.
-
5.Vijftien jaar geleden wezen we al op de samenhang tussen die scheve vertegenwoordiging en politieke wantrouwen onder de meer praktisch opgeleide delen van de bevolking. Sindsdien is dat beeld alleen maar sterker geworden. Uit tal van onderzoeken blijkt dat veel praktisch geschoolden zich niet vertegenwoordigd voelen in de politiek. Zij zijn structureel cynischer over politiek en politici dan academisch opgeleiden. Een ruime meerderheid heeft het gevoel dat politici niet naar hen luisteren en dat hun stem geen enkele invloed heeft op het beleid van de regering.5) Universitair opgeleiden daarentegen zijn aanzienlijk positiever: zij hebben meer vertrouwen in Kamerleden en politieke partijen, en ervaren vaker dat hun opvattingen ertoe doen in het regeringsbeleid. Zo weerspiegelt het verschil in vertrouwen de bredere kloof tussen diploma’s en democratie: de overtuiging dat de politiek niet van ons allemaal is.
Opleiding als politieke scheidslijn
-
6.Op de achtergrond spelen meer fundamentele veranderingen in het politieke landschap. De oude politieke tegenstellingen op basis van religie en klasse zijn niet verdwenen, maar ze zijn overschaduwd door een nieuwe, culturele scheidslijn.6) Die scheidslijn is in Nederland steeds duidelijker zichtbaar geworden. We zien ogenschijnlijk verschillende kwesties steeds meer met elkaar verbonden raken. Opvattingen over Europa, migratie, minderheden en klimaat hangen tegenwoordig sterk met elkaar samen. Wat deze ontwikkeling extra betekenisvol maakt, is dat deze culturele scheidslijn grotendeels samenvalt met opleidingsverschillen. De standpunten van praktisch en academisch geschoolden lopen juist bij deze saillante kwesties sterk uiteen. Dat was niet zo bij de ‘oude’ politieke kwesties. In ons land zie je bijvoorbeeld vrijwel geen opleidingsverschillen bij religieus-seculiere thema’s, zoals euthanasie of abortus. Evenmin zien we grote verschillen tussen opleidingsgroepen bij klassieke links-rechts thema’s, zoals inkomensherverdeling.
-
7.Een politieke scheidslijn ontstaat niet alleen door verschillen in opvattingen; ze wordt pas echt zichtbaar wanneer er partijen zijn die deze verschillen vertalen en erin slagen voldoende kiezers te mobiliseren. Dat is inmiddels het geval. Aan de cultureel progressieve kant van deze scheidslijn ontstonden sociaalliberale en groene partijen zoals D66, GroenLinks en later de PvdD en Volt. Bij de afgelopen verkiezingen kregen zij 50 zetels. De ‘tegenpartijen’ kwamen pas later. Ze verschenen veel eerder in Hilversum, bij Koot en Bie, dan in Den Haag. Dat veranderde in één klap in mei 2002 met de enorme verkiezingswinst van de Lijst Pim Fortuyn. Inmiddels zijn nationalistische partijen een vast onderdeel van ons politieke landschap. Eerst de LPF en Trots op Nederland, vervolgens de Partij voor de Vrijheid, Forum voor Democratie, JA21 en de BBB. Bij de afgelopen verkiezingen kregen zij 46 zetels. Bijna één op de drie kiezers stemde in 2025 op die partijen. Onderzoek laat zien dat de politieke partijen sinds 2002 steeds duidelijker te onderscheiden zijn op basis van de opleidingsachtergrond van hun kiezers.7) Universitair opgeleide Nederlanders stemmen vooral op D66 en GroenLinks/PvdA, gevolgd door de VVD en de Partij voor de Dieren. Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich de PVV, die voornamelijk praktisch geschoolde kiezers trekt. Zo is de opleidingsscheidslijn ook zichtbaar in de manier waarop ons politieke landschap is georganiseerd.
-
8.Hoewel het politieke landschap de afgelopen vijftien jaar ingrijpend is veranderd, is er opvallend weinig gebeurd op het gebied van democratische hervorming. Een van de meest ambitieuze pogingen was de Commissie-Remkes - Staatscommissie parlementair stelsel, die zich expliciet liet inspireren door de inzichten van de diplomademocratie. Ook zij zocht naar manieren om de representatie evenwichtiger te maken, bijvoorbeeld door een correctief referendum, maar haar voorstellen verdwenen uiteindelijk in een lade. Dat heeft vermoedelijk te maken met het feit dat in de afgelopen jaren de directe democratie van kant is gewisseld. Tot 2015 was een grote meerderheid van de Nederlanders – zo’n 80% – voorstander van een bindend referendum. In het begin maakte opleiding daarbij weinig uit. Maar in de afgelopen jaren zijn de verschillen groter geworden: middelbaar opgeleiden bleven het meest positief, gevolgd door lager opgeleiden. Hoger opgeleiden werden steeds minder enthousiast over directe democratie.8) Waar in 2015 nog driekwart van hen vóór een referendum was, zakte dat in 2017 naar de helft. De data van het Nationaal Kiezersonderzoek over 2023 laten zien dat dit geen tijdelijke dip is.
-
9.Opleidingsverschillen zijn daarmee ook zichtbaar in de manier waarop burgers tegen de democratie aankijken. Voor universitair opgeleiden horen checks and balances, expertise en compromissen bij een volwassen democratie. Praktisch geschoolden ervaren die juist als een rem op besluitvaardigheid. Zij hechten meer aan directe invloed – via referenda of een gekozen premier – dan aan overleg en afweging. Zelfs over de vorm van democratie lopen de visies dus uiteen: de één ziet haar als een systeem van waarborgen, de ander als een middel om gehoord te worden.
Niet alleen een kwestie van representatie, maar ook van legitimiteit van het systeem
-
10.Toen we in 2011 ons boek afsloten, zagen we de opkomst van nationalistische partijen deels als een correctie op de eenzijdige politieke agenda als gevolg van de oververtegenwoordiging van academici in de Tweede Kamer. We hoopten dat de nationalistische nieuwkomers zich gematigder zouden gaan opstellen en zich zouden voegen in het parlementaire stelsel. Inmiddels zijn we daar minder gerust op. Het risico is groot dat ook de rechtsstaat een thema gaat worden op die culturele scheidslijn en dat sommige nationalistische partijen en hun aanhang zich ertegen gaan keren onder het mom van ‘uw rechtsstaat is de onze niet’. Daarmee is de opkomst van de diplomademocratie niet alleen meer een kwestie van representativiteit, maar ook van de legitimiteit van het politieke systeem. Het amusante ‘weg met de intellectuelen’ van de Tegenpartij, dreigt over te gaan in een veel grimmiger ‘weg met de democratische rechtsstaat’.
-
1)CBS statline 2024, Bevolking: hoogst behaald onderwijsniveau en herkomst, 2024 2e kwartaal; https://www.cbs.nl/nl-nl/cijfers/detail/85271NED?q=beroepsbevolking%20&%20opleiding. Geraadpleegd september 2024.
-
2)
-
3)Zie ook: Otjes 2025. https://www.montesquieu-instituut.nl/9394000/d/mi_25_otjes.pdf
-
4)Zie Hakhverdian & Schakel 2017; Aaldring 2017; Schakel & Van der Pas 2021.
-
5)Alleen al het zien van een academisch geschoold Kamerlid vergroot bij praktisch geschoolden de bereidheid om geweld te gebruiken tegen de overheid. Zie Noordzij 2023.
-
6)Zie hiervoor Otjes 2021. https://www.montesquieu-instituut.nl/id/vljxdmy1kyxx/nieuws/de_culturele_dimensie_als_de_centrale?colctx=viqz5f37wszf&start_002=12
-
7)Zie bijvoorbeeld Ganzenboom & Arab 2019.
-
8)Ontleend aan Dekker 2019: 94.
Referenties
Aaldring, L. 2017. ‘Political representation and educational attainment: evidence from the Netherlands (1994-2010)’. Political Studies. 65/1: 4-23.
Bovens, M. & A. Wille. 2025. Diplomademocratie: Opleiding als nieuwe scheidslijn. Prometheus.
Dekker, P. 2019. Corrigerende tik voor de diplomademocratie: Over het referendum. In: A.W. Heringa & J. Schinkelshoek (red.) Groot onderhoud of kruimelwerk: Ongevraagd commentaar op de aanbevelingen van de Staatscommissie Parlementair Stelsel, Deel 13 van de Montesquieu-reeks. Den Haag: Boom: 89-100.
Ganzeboom, H. & Y. Arab 2019. Zijn de verschillen in politieke voorkeuren tussen hoger en lager opgeleiden toegenomen? In: Samenhang in Europa: Eenheid in Verscheidenheid. Proceedings Zesde Nederlandse Workshop European Social Survey – 16 Maart 2018: 121-139. Amsterdam University Press.
Noordzij, K. (2023). The revolt of the deplored: Cultural distance and less-educated citizens’ political discontent. Dissertatie EUR.
Hakhverdian, A. & W. Schakel 2017. Nepparlement? Een pleidooi voor politiek hokjesdenken. Amsterdam: AUP.
Otjes, S. 2021. De Culturele Dimensie als de centrale politieke dimensie in de Nederlandse politiek, De Hofvijver, 28 juni 2021. https://www.montesquieu-instituut.nl/id/vljxdmy1kyxx/nieuws/de_culturele_dimensie_als_de_centrale?colctx=viqz5f37wszf.
Otjes, S. 2025. Is de Tweede Kamer een spiegel van de samenleving of een
verzameling professionele vertegenwoordigers? De loopbaan
en opleiding van Tweede Kamerleden anno 2025. Bundel 25, hoofdstuk 3. Montesquieu Instituut 2025. https://www.montesquieu-instituut.nl/9394000/d/mi_25_otjes.pdf
Schakel, W., & van der Pas, D. (2021). Degrees of influence: Educational inequality in policy representation. European Journal of Political Research, 60(2), 418-437.