Het onderzoek van burgemeesters en de NCTV naar personen die radicaliseren is onrechtmatig

Met dank overgenomen van Montesquieu Instituut (MI), gepubliceerd op dinsdag 2 november 2021, 11:00, analyse van Prof. dr. Tom Zwart

Op 16 oktober jl. maakte de NRC bekend dat een particulier onderzoeksbureau, NTA, zou hebben geïnfiltreerd in moskeeën, in opdracht van burgemeesters en met steun van de NCTV. Minister Grapperhaus stuurde hierover een brief aan de Tweede Kamer die serieuze vragen oproept over de rechtmatigheid van het antiterrorismebeleid.1 Zo maakt de brief duidelijk dat burgemeesters van gemeenten met veel mosliminwoners tenminste sinds 2014 onderzoeken of daaronder personen zijn die 'radicaliseren' of vatbaar zijn voor 'radicalisering'. Dergelijk onderzoek wordt gefaciliteerd en ondersteund door de NCTV, onder andere door middel van subsidies en advies. De vraag is waar de burgemeesters en de NCTV de bevoegdheid vandaan halen om deze inlichtingentaak uit te voeren.

Zoals bekend heeft de burgemeester op grond van art. 172 Gemeentewet de bevoegdheid de openbare orde te bewaren en te herstellen. Maar er is geen verband tussen het bestrijden en ongedaan maken van wanordelijkheden en het opsporen van 'radicalisering'. Bovendien is de gemeente alleen bevoegd ten aanzien van gedragingen die zich afspelen in de openbare ruimte of zichtbaar zijn vanuit die openbare ruimte. Daarom dient alles wat er gebeurt binnen moskeeën en islamitische verenigingen buiten het bestuurlijk zicht van de burgemeester te blijven.

Ook de bevoegdheden van de NCTV bieden geen enkele grondslag voor dit inlichtingenwerk. Ook al heeft de NCTV in de publiciteit een eigen gezicht, formeel gaat het hier om een onderdeel van het ministerie van Justitie en Veiligheid dat zich in het kader van het contraterrorisme dient te beperken tot coördinatie en communicatie.2 De NCTV heeft net als de minister geen bevoegdheden op het inlichtingendomein. Of, zoals minister Grapperhaus het in april van dit jaar kernachtig samenvatte, de NCTV is geen inlichtingendienst.3

Dat de burgemeesters en de NCTV dergelijke bevoegdheden niet hebben is niet verwonderlijk, omdat deze verantwoordelijkheid in art. 8(2) (a) van de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (hierna: Wiv) exclusief is opgedragen aan de AIVD. Daarin is de AIVD belast met het verrichten van onderzoek met betrekking tot personen en organisaties die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. In de Wiv is het doen van dit soort onderzoek bovendien aan allerlei stringente voorwaarden onderworpen, met name ten aanzien van het verzamelen en verwerken van gegevens. Dat betekent dat de burgemeesters zich met steun van de NCTV taken hebben toegeëigend ten koste van de AIVD die daartoe een wettelijke opdracht heeft gekregen.

Door de aandacht te richten op personen vanwege hun godsdienst hebben de burgemeesters en de NCTV bovendien de godsdienstvrijheid geschonden. In dit verband is het opmerkelijk dat in het kader van het onderzoek gezocht wordt naar 'betrouwbare partners' binnen de moslimgemeenschap.4 Het maken van een onderscheid tussen 'betrouwbare' en 'onbetrouwbare' moslims past niet in de scheiding van kerk en staat. Bovendien kan het aangaan van partnerschappen met sommige moslims om andere moslims te onderzoeken polarisatie in de hand werken en dat is in strijd met de doelstellingen van het contraterrorismebeleid.

Daarnaast levert dit type onderzoek een inbreuk op het discriminatieverbod op. Het maken van onderscheid is volgens het EHRM alleen toegestaan als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging kan worden aangevoerd.5 Dat betekent dat er een legitiem doel moet worden nagestreefd en voorkoming en bestrijding van terrorisme kan als zodanig dienen. Maar daarnaast moet er ook een redelijke evenredige relatie bestaan tussen de gebruikte middelen en het nagestreefde doel en daaraan is in dit geval niet voldaan. Het contraterrorismebeleid is erop gericht te voorkomen dat jongeren zich aansluiten bij terroristische organisaties en uitreizen. Maar uit onderzoek blijkt dat religie daartoe niet de trigger is: de aantrekkingskracht van dit soort organisaties komt voort uit maatschappelijk uitsluiting, discriminatie en de bejegening van moslims door westerse landen, vooral de inwoners van de Palestijnse gebieden. Sterker nog, juist het gebrek aan kennis van de islam geeft bij sympathisanten en uitreizigers de doorslag, omdat zij niet door de verhalen van ronselaars heen kunnen prikken.

Het door minister Grapperhaus geschetste vergaren van inlichtingen door burgemeesters, met medewerking van de NCTV, is dan ook in strijd met het legaliteitsbeginsel, de godsdienstvrijheid en het verbod op discriminatie en zou dan ook met onmiddellijke ingang moeten worden gestaakt. Bovendien is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt ingesteld door de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (hierna: CTIVD). Op grond van art. 97 (3)(a) van de Wiv is de CTIVD belast met het toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv. De CTIVD zou in dit verband moeten nagaan of de toe-eigening door de burgemeesters en de NCTV van een bevoegdheid die ingevolge art. 8 (2) (a) Wiv toebehoort aan de AIVD een onrechtmatige uitvoering van die Wiv oplevert.

 

Prof. dr. Tom Zwart is Hoogleraar crosscultureel recht aan de Universiteit Utrecht. Hij is tevens directeur van het Cross-cultural Human Rights Centre aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

 

[1] Brief van 26 oktober 2021, 3609127.

[2] Art. 52 Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid.

[3] Brief van 12 april 2021, 3286101

[4] Brief van 26 oktober 2021, 3609127.

[5] EHRM 19 december 2018, Appl. No. 20452/14, § 135 (Grote Kamer).