N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Beginnen met ‘de inhoud’ en coalitiekeuze uitgesteld: historische referenties
Na de ophef over de uitlatingen van Hans Wijers en diens gedwongen vertrek als informateur, praten D66 en CDA inmiddels een week over een ‘positieve agenda’ voor een nieuw kabinet. Naar verluidt is de sfeer tussen de delegaties van beide onderhandelende partijen goed – dat is na de vorige formatie ook wel weer eens fijn te vernemen.
Sommige ‘Binnenhofwatchers’ kregen vorige week wel een ongemakkelijk déjà vu vanwege de vele representanten van diverse instanties die langskwamen bij de informateur en de onderhandelaars: Emile Roemer, Richard van Zwol, IND, COA, ambtenaren van diverse ministeries, de VNG, Bouwend Nederland, landbouworganisaties, het Inter Provinciaal Overleg, natuurbeschermingsorganisaties, planbureaus, de Universiteit van Wageningen – om het maar te beperken tot de eerste drie dagen. Het riep herinneringen op aan de langdurige fase onder leiding van Mariëtte Hamer tijdens de formatie van 2021/22, waarin de informateur ongeveer vijftig afgevaardigden van allerlei organisaties, belangengroepen en instellingen uitnodigde aan de formatietafel – tot aan de directeur van de Efteling toe.1)
Het kan uiteraard geen kwaad dat de onderhandelaars hun gedachten, voorstellen en plannen toetsen bij (ervarings)deskundigen ‘uit het veld’. Dat voorkomt mogelijk allerlei uitvoeringsproblemen in de toekomst. Tijdens de recordformatie van 2021/22 (299 dagen!) werd echter vooral maandenlang over ‘de inhoud’ gesproken omdat het op de coalitiekeuze vast zat en de fracties weigerden te bewegen. D66, dat onder leiding van Sigrid Kaag fraaie zetelwinst had geboekt, wilde een coalitie van progressievere samenstelling dan het aftredende kabinet (de ‘roestige auto’) bestaande uit VVD, CDA, D66 en ChristenUnie. PvdA en GroenLinks, die pas begonnen waren met verkennende besprekingen over de mogelijkheid tot nauwere samenwerking of zelfs integratie van beide partijen, wilden alleen gezamenlijk tot het kabinet toetreden. VVD (als grootste fractie de bepalende factor) en CDA wilden echter niet met een ‘wolk’ van linkse partijen in een kabinet stappen, slechts een van beide partijen was welkom. Dat leidde tot een impasse.
Ook na de gesprekken met allerlei buitenstaanders bleef tijdens de fase-Hamer ‘de inhoud’ voorop staan. De toenmalige secondanten van VVD en D66, Sophie Hermans en Rob Jetten, werkten tijdens de zomervakantie aan ‘een aanzet voor een opzet voor een mogelijk regeerakkoord’. Op het resultaat van deze inspanningen reageerden GroenLinks en PvdA van alle voor regeringsdeelname in beeld komende fracties het meest enthousiast. Toen de informateur de fracties na al die maanden wederom confronteerde met de onvermijdelijke vraag naar de coalitiekeuze, bleken de posities echter onveranderd. Voor het blok gezet door de informateur, wezen Mark Rutte (VVD) en Wopke Hoekstra (CDA) GroenLinks en PvdA de deur. Program- en beleidsinhoudelijke overwegingen bleken dus slechts in zeer beperkte mate relevant, politiek-strategische motieven des te meer.
Bijna zestig jaar eerder, tijdens de formatie van 1963, had zich iets soortgelijks voorgedaan. De confessionele partijen KVP, ARP en CHU hadden de vier voorafgaande jaren tamelijk succesvol geregeerd met de VVD. Om de linkervleugels van KVP en ARP toch enigszins tegemoet te komen werden na de verkiezingen zowel PvdA als VVD uitgenodigd om te spreken over het regeerprogram voor het volgende kabinet. Zo begon informateur Carl Romme (KVP) met een groots opgezette zoektocht naar ‘bouwstenen’ voor een regeerprogram.
Terwijl de partijtop van de KVP allang een voorkeur had voor voortzetting van de coalitie met de liberalen, liet PvdA-fractievoorzitter Anne Vondeling zich van zijn meest coöperatieve kant zien. Het was voor KVP-formateur Wim De Kort, die Romme was opgevolgd, dan ook niet goed mogelijk om hem op inhoudelijke gronden van de formatietafel weg te sturen.
Na een tijdje was VVD-fractievoorzitter Edzo Toxopeus het beu om uitgespeeld te worden tegen de PvdA. Hij weigerde verder te praten totdat De Kort de coalitiekeuze had gemaakt; hij wilde ‘niet in zijn zwembroek aan boord komen’. In het nauw gedreven koos De Kort vervolgens toch voor de VVD, waarna Vondeling publiekelijk zijn (deels gespeelde) verbazing en verontwaardiging niet onder stoelen of banken stak. Aan de formateur schreef hij: “meningsverschillen over het program kunnen niet de reden van Uw voorkeur zijn.”2) Het mislukte opzetje van De Kort betekende overigens indirect ook het einde van zijn fractievoorzitterschap. Als tacticus was hij te licht bevonden.
De ingreep van Toxopeus in de formatie van 1963 maakt duidelijk dat op enig moment tijdens de formatie de samenstelling van de aanstaande coalitie duidelijk moet zijn. Pas dan zijn de onderhandelende partijen bereid hun kaarten volledig op tafel te leggen. Zij zijn nu eenmaal niet zo gemakkelijk te bewegen tot concessies als ze (nog) niet weten aan wie die worden gedaan, waardoor evenmin duidelijk is wat ze ervoor terug kunnen krijgen.
Als in een formatie voorafgaand aan de coalitiekeuze gewerkt wordt aan een inhoudelijke voorzet voor een regeerakkoord, wordt vaak verwezen naar de kabinetsformatie van 1994.3) PvdA-leider Wim Kok kreeg toen, terwijl de formatie al twee maanden gaande was en in een impasse zat, de opdracht om een ‘proeve van een regeringsprogramma op hoofdlijnen’ op te stellen. Daar konden dan potentiële coalitiepartners op reageren, waarna de coalitiekeuze gemaakt werd. Dat werd uiteindelijk PvdA-VVD-D66.
Belangrijke verschillen tussen toen en nu moeten echter niet over het hoofd worden gezien. Kok schreef de ‘proeve’ (afgezien van de onmisbare ambtelijke ondersteuning) in zijn eentje, en hoefde in dat denk- en schrijfproces dus niet te onderhandelen met een andere partij. Daarbij was hij als demissionair minister van Financiën uitstekend op de hoogte van de financiële marges. Ten slotte wist hij van de eerdere (toen afgebroken) onderhandelingen met Frits Bolkestein en Hans Van Mierlo waar de pijnpunten en ruimte van twee van de mogelijke coalitiepartners zaten. Die voorkennis hebben de informateur en de onderhandelaars van D66 en CDA nu niet. Dan is het misschien toch maar goed dat ze zich voldoende laten bijpraten. Maar ook nu zal gelden: op enig moment zal een coalitieoptie gekozen moeten worden, anders blijft het een formatie met de handrem erop.
Alexander van Kessel is onderzoeker bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen
-
1)Carla van Baalen e.a., Het vertrouwen zoek. De kabinetsformatie 2020/21 geëvalueerd (Nijmegen 2023) p. 149-151.
-
2)Alexander van Kessel, ‘Confessioneel-liberale samenwerking geprolongeerd. Verkiezingen, formatie en samenstelling van het kabinet-Marijnen’ in: Peter van der Heiden en Alexander van Kessel (red.), Rondom de nacht van Schmelzer. De kabinetten-Marijnen, -Cals en -Zijlstra 1963-1967 (Amsterdam 2010) p. 29-33; P.F. Maas, Kabinetsformaties 1959-1973 (’s-Gravenhage 1982) p. 110.
-
3)Zie ook: Fons Meijer, ‘Wisselende ervaringen met een “proeve” van een regeerakkoord’, Formatieblog CPG (https://www.ru.nl/over-ons/nieuws/wisselende-ervaringen-met-een-proeve-van-een-regeerakkoord-formatieblog-2025)