Italië en het Duitse precedent

dinsdag 23 oktober 2018, analyse van dhr Martijn Schukkink

"Het Stabiliteits- en Groeipact zou 'groeigeoriënteerd' moeten worden geïnterpreteerd. Doen we dat niet, dan zal de voorzichtige economische opleving in de kiem worden gesmoord." Het pact, nog geen 7 jaar eerder gesloten, werd met deze woorden van de Duitse bondskanselier Schröder in 2004 voor het eerst serieus op de proef gesteld.

Terug naar 2003

In de zomer van 2003 was Schröder reeds op zoek gegaan naar Europese medestanders om de begrotingsregels te kunnen oprekken. Duitsland kampte met hoge werkloosheidscijfers, stagnerende economische groei en een oplopend begrotingstekort. Dat mocht eigenlijk niet boven de 3 procent uitkomen, op aandringen van Schröders voorganger Kohl, die garanties wilde voor de euro in ruil voor het opofferen van zijn sterke D-Mark. Schröder eiste echter meer flexibiliteit en trotseerde onder meer zijn eigen minister van financiën Eichel, de Europese Commissie en het Nederlands voorzitterschap van de Raad in 2004 (Nederland was mordicus tegen, maar was gedeeltelijk onschadelijk door de bemiddelaarsrol van een roulerend voorzitter).

In de Tweede Kamer werd de ernst van de Duitse ommezwaai ingezien. In een breed gesteunde motie van het Kamerlid Frank de Grave uit november 2003 werd het kabinet opgeroepen naleving van het pact bij het Europees Hof van Justitie af te dwingen en een nalevingsprocedure van het pact in de Europese Grondwet te laten opnemen.

Geen sancties

Met steun van Frankrijk, Italië en Griekenland werden de overige eurolanden, waaronder Nederland, overstemd. De aanbeveling van de Europese Commissie, om maatregelen te nemen tegen de Duitsers en de Fransen, werden verworpen, waarop de Commissie dit besluit voor het Europees Hof bracht. Ook de Nederlandse minister van Financiën Zalm vestigde zijn hoop op het Hof, dat in juli 2004 inderdaad de Commissie in het gelijk stelde. Tot boetes kwam het evenwel nooit; de helft van de eurolanden kampte inmiddels met te hoge begrotingstekorten.

Volgens velen werd hier de basis gelegd voor de eurocrisis die vanaf 2009 verschillende eurolanden in de problemen bracht. Anno 2018 zijn er nog slechts 2 eurolanden over die zich altijd aan de oorspronkelijke normen voor begrotingstekort en staatsschuld hebben gehouden: Luxemburg en Estland. Nederland kampte (net als Italië) tussen 2009 en 2011 met een te hoog begrotingstekort en tussen 2011 en 2015 was ook onze staatsschuld te hoog.

Italië

Het Italiaanse kabinet beloofde eerder dit jaar een begroting in te dienen met een tekort van ten hoogste 1,6 procent. Dat werd uiteindelijk met 2,4 procent flink hoger dan beloofd, maar komt niet boven de norm van 3 procent. Dat voor Italië andere regels gelden, ligt echter besloten in het begrotingspact - vergelijk de nalevingsprocedure uit de motie-De Grave - dat 25 EU-landen in 2012 met elkaar afspraken. Daarin is onder meer afgesproken dat landen met een te hoge staatsschuld jaarlijks 1/20 deel van die schuld moeten aflossen. Ook vallen deze landen onder de procedure voor buitensporige tekorten. Met een staatsschuld van 131,8% van het BBP in 2017 zit Italië nog jarenlang op dit strafbankje.

Bij elke aanwijzing dat de Italiaanse regering deze afspraken wil oprekken of simpelweg zal negeren, stijgen de rentes op Italiaanse staatsleningen. Wanneer die rentes zo hoog worden dat Italië niet meer zelfstandig kan lenen op de kapitaalmarkten, dreigt een Grieks scenario. Het Europees Stabiliteitsmechanisme, dat kan bijspringen wanneer de nood aan de man is, is echter helemaal niet berekend op begrotingen zo groot als de Italiaanse. De Italiaanse premier Conte begrijpt de Europese kritiek dan ook best, maar "deze begroting is nodig om de economie te versterken."