De omgekeerde wereld

maandag 17 december 2018, 13:00, analyse van Prof.Dr. Joop van den Berg

Negen jaar geleden was er in elk geval in Nederland sprake van dat de toenmalige minister-president Balkenende in aanmerking kwam voor het (eerste) presidentschap van de Europese Raad van regeringsleiders. Uiteindelijk ging het feest niet door, omdat deze regeringsleiders de voorkeur gaven aan de Belgische Eerste Minister, Herman Van Rompuy.

De kandidatuur van Balkenende, als het er een was, leidde tot een levendige discussie over de vraag hoe zijn opvolging diende te worden geregeld. D66 – toen in de oppositie – vond dat het vertrek van de premier moest leiden tot ontslagaanvrage van het kabinet, ontbinding van de Tweede Kamer en dus verkiezingen. Daarin stond D66 betrekkelijk alleen. Het CDA, partij van de premier, koos voor het andere uiterste: het CDA zou voor een vervanger van Balkenende als premier zorgen en dan was het probleem vlug, veilig, voordelig opgelost.

In deze column1) heb ik toen uiteengezet dat de vervanging van de premier niet zo simpel is als het CDA het toen wilde, maar evenmin hoeft te leiden tot Kamerontbinding. In de kern kwam mijn betoog erop neer dat als de premier vertrekt, de staatsrechtelijke conventie vergt dat alle ministers hun ambt ter beschikking stellen en dat minimaal een formateur wordt benoemd die kan nagaan of zijn (of haar) persoon voor alle bij de coalitie betrokken partijen aanvaardbaar is als opvolger van de premier. Zo ja, dan kan hij aantreden als premier.

Staatsrechtelijk betekent een ontslagaanvraag van het kabinet immers niet dat er per se verkiezingen moeten worden gehouden. De conventie (na 1966 gegroeid) die wil dat een kabinetscrisis dient te worden gevolgd door Kamerontbinding vooronderstelt dat er sprake is van een politiek conflict tussen kabinet en Tweede Kamer of tussen de partijen die samen de coalitie vormen. Het enkele vertrek van de premier valt daar niet onder.

Opnieuw is er discussie ontstaan over mogelijke tussentijdse vervanging van de minister-president, nu in de persoon van Mark Rutte. Over zijn kansen hoop ik het nog te hebben, maar denken aan de wijze van vervanging is hoe dan ook op zijn plaats. Jammer is dat de commissies2) die de kabinetsformatie van 2012 en 2017 hebben moeten evalueren zich niet met deze vervangingsvraag hebben bezig gehouden. Nu was het ze ook niet door de Tweede Kamer gevraagd, maar het zou geen kwaad hebben gekund deze kwestie te beantwoorden voordat die zich voordeed. Nu zou het kunnen dat eerst de feiten op tafel liggen en er dan pas wordt nagedacht.

Dat is niet erg verstandig, al was het maar omdat in de houding van deze en gene fractie nu de omgekeerde wereld wordt gepresenteerd van die in 2009 en de verwarring dus groot is. D66 blijft bij zijn onvruchtbare standpunt van 2009, want het betekent dat het een premier feitelijk wordt belet tussentijds een Europees ambt te aanvaarden. Wat niet getuigt van een pro-Europese gezindheid. Je zou zoiets eerder van Thierry Baudet of van Geert Wilders verwachten. Het CDA is in negen jaar 180 graden gedraaid: het deelt nu het standpunt van D66, terwijl het de al te makkelijke weg van vervanging door eigen partij huldigde toen het zelf nog de premier leverde. Is dit nu opportunisme of lijkt het alleen maar zo?

Laten wij vooropstellen dat, indien de premier volgend jaar door zijn collega’s zou worden gevraagd om president van de Europese Raad te worden en de Pool Donald Tusk op te volgen, dat voor Nederland als een hoge eer en een blijk van grote Europese waardering zou moeten worden beschouwd. Noch de coalitie, noch de constructieve oppositie zou hem daar in de weg mogen lopen.

Dat wil niet zeggen dat de VVD ‘eventjes’ voor een nieuwe premier moet zorgen, zoals het CDA dat negen jaar geleden wilde. Met een nette ontslagaanvrage en een korte formatie daarna zou de VVD wel de nieuwe premier mogen voordragen, maar die zou pas kunnen aantreden, nadat de andere coalitiepartijen hun instemming hebben betuigd. Dat moet dan zonder interventie van de Koning (zoals in 2009 nog normaal was) en dus zal daar tijdig een aangepaste procedure voor moeten worden ontworpen.

Werk aan de winkel dus voor de Tweede Kamervoorzitter. Misschien met hulp van een ‘derde commissie-Bovend’Eert’?

 

  • 1) 
    J.Th.J. van den Berg, Premier weg, kabinet weg, column Parlement en Politiek, 25 september 2009.
  • 2) 
    Zowel in 2012 als in 2017 heeft de Tweede Kamer aan een commissie onder leiding van de Nijmeegse hoogleraar staatsrecht, P.P.T. Bovend’Eert gevraagd de net voltooide kabinetsformatie te evalueren. Op 6 december heeft de commissie gerapporteerd over de formatie van 2017.