Teevendeal en TBS: Waarom moest Opstelten weg en mocht Dekker blijven?

maandag 29 april 2019, 13:00, Interview van Edgar Hoedemaker met Anne Bos

Op 3 april jongstleden moest minister Sander Dekker voor Rechtsbescherming zich verantwoorden in de Tweede Kamer vanwege de fouten die zijn gemaakt in de zaak van Michael P., de moordenaar van Anne Faber. Uit onderzoek van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) is gebleken dat medewerkers van de penitentiaire instellingen waar P. verbleef foute inschattingen maakten, gebrekkige administratie bijhielden en informatie achterhielden over zijn gewelddadige gedrag. De Kamer was woedend en eiste opheldering van minister Dekker.

De Kamer stelde indringende vragen. Niet alleen de oppositie toonde zich kritisch, ook de partij van Dekker zelf (de VVD) was zeer scherp over het handelen van de instanties. Een motie van wantrouwen kreeg echter onvoldoende steun. Ondanks felle kritiek van alle partijen mocht Dekker blijven zitten. Dit is opvallend, omdat er in het verleden ministers zijn geweest die om minder grote zaken zijn afgetreden. Een goed voorbeeld is het aftreden van minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten, die in 2015 vertrok vanwege het onjuist informeren van de Kamer over een zoekgeraakt bonnetje in de zogenoemde Teevendeal, een overeenkomst uit 2001 tussen het Openbaar Ministerie en de crimineel Cees H. De vraag die voorligt is dan ook waarom een minister in de ene situatie mag aanblijven, en in een andere situatie niet:waar is dat van afhankelijk?

Politieke context

Dr. Anne Bos schreef in 2018 haar proefschrift over opgestapte ministers en staatssecretarissen. In haar boek Verloren vertrouwen. Afgetreden ministers en staatssecretarissen 1967-2002 gaat zij in op de vraag welke factoren doorslaggevend zijn in het vertrek van ambtsdragers.

De centrale stelling is dat er geen wetmatigheid is in het opstappen van bewindspersonen, maar dat het verschil tussen vertrek of aanblijven steeds weer afhankelijk is van de politieke context. Doorslaggevende contexten zijn bijvoorbeeld naderende verkiezingen, belangen van een coalitiepartij, verhoudingen met de oppositie en de rol van de media.

“In het geval van Sander Dekker is het zo dat de politieke wind hem gunstig gezind was”, stelt Anne Bos. “De Statenverkiezingen waren net achter de rug, de coalitie had geen behoefte aan interne onrust en de Kamer nam genoegen met toezeggingen dat hij met de problematiek aan de slag ging. Dekker koos in het debat ook de juiste toon. Hij liet overtuigend blijken dat het hem raakte en dat hij zijn uiterste best zou doen om herhaling te voorkomen. Volgens Bos weegt ook mee dat Dekker ten tijde van de gemaakte fouten nog geen minister was: “Uiteraard is hij als ambtsdrager via de ministeriële verantwoordelijkheid ook aan te spreken op beleidsfalen van voor zijn tijd, maar het kan door het parlement toch als verzachtende omstandigheid meewegen in het uiteindelijke oordeel .”

Deze situatie rondom Dekker is totaal anders dan bij Opstelten die vertrok vanwege de Teevendeal. Ivo Opstelten was al enigszins uitgerangeerd, had al verschillende gevoelige dossiers overleefd en had in de Tweede Kamer al veel van zijn politieke krediet verspeeld. “Na een aantal gele kaarten komt rood. Het is net als bij een voetbalwedstrijd,” zo verwoordt Anne Bos dit beeldend.

Tussen leedvermaak en ergernis

De stelling dat aanblijven en aftreden afhankelijk is van de politieke context wordt aan de hand van enkele historische voorbeelden duidelijk. Een goed voorbeeld is het vertrek van staatssecretaris Annette Nijs in 2004. Zij was staatssecretaris van onderwijs namens de VVD, maar haar eigen partij wilde van haar af, nadat zij zich in een interview in het weekblad Nieuwe Revue had beklaagd over ‘haar’ minister, Maria van der Hoeven (CDA), met wie zij voortdurend in de clinch lag. Gerrit Zalm wist destijds de hele politieke context te verwoorden in NRC Handelsblad. Hij zei: “Zij is gisteren opgestapt in het belang van het hoger onderwijs, het kabinet en de VVD.” Daaruit blijkt dat de zaak zelf altijd een belangrijke factor is, maar de context van coalitieverhoudingen en vertrouwen of wensen van een partij zijn net zo van belang.

Het vertrek van ministers en staatssecretarissen leidt dikwijls tot leedvermaak in de media en de politiek. Ivo Opstelten werd een vast typetje in een satirisch programma als Koefnoen en hetzelfde overkwam Thom de Graaf na de Paascrisis in Kopspijkers. Aan de andere kant kan het aanblijven van een bewindspersoon in een ernstige zaak ook tot ergernis leiden. Verschillende oppositiepartijen winden zich op over het aanblijven van Sander Dekker, maar in het verleden bleef bijvoorbeeld minister Rita Verdonk zitten na een aangenomen motie van wantrouwen. Over dit soort chagrijn zegt Anne Bos: “Ja, van ergernis is in dit soort situaties ook vaak sprake. Zeker als de indruk bestaat dat de coalitiefracties koste wat het kost iemand in het zadel houdt en de bewindspersoon de Kamer met enige zelfvoldaanheid tegemoet treedt. Dan klinken al gauw het verwijten van ‘plucheplakken’ en ‘arrogantie van de macht’.”

Eindoordeel

Voortijdig aftreden van ministers en staatssecretarissen heeft altijd een dramatisch element. Voor Opstelten betekende het destijds het einde van een lange, bestuurlijke carrière. De relatief jonge Dekker heeft het debat overleefd, geholpen door een gunstige politieke wind. Dit soort debatten geven een fraai inzicht in de werking van de politiek, omdat niet alleen de inhoud telt, maar ook de omstandigheden waarin de politicus zich bevindt. Of er sprake is van verloren vertrouwen of een nieuwe kans, is afhankelijk van de verschillende weersinvloeden die de gevoelige politieke barometer doen uitslaan.

Anne Bos is onderzoeker bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (CPG) van de Radboud Universiteit Nijmegen.

Deze bijdrage stond in