Activisme in toga?

maandag 23 juni 2025, 10:30, analyse van Robin Ravensbergen

Wanneer rechters nationale wetgeving strijdig achten met hogere rechtsnormen zoals het Europees mensenrechtenverdrag, is het verwijt van ‘ondemocratisch’ en ‘activisme’ snel gemaakt. Maar dat verwijt is zelden juridisch onderbouwd — het is een politiek frame. Robin Ravensbergen legt uit waarom politieke framing gevaarlijk is, hoe die het vertrouwen in de rechtsstaat ondergraaft, en waarom die niet ontstaat door de rechter maar door de nalatigheid van de wetgever.

Politici moeten de rechtsstaat actief beschermen en rechters niet als zondebok zien voor falend beleid, waarschuwde de Raad voor de Rechtspraak onlangs.1) Wanneer wetgevers na een onwelgevallige uitspraak klagen in plaats van betere wetten te maken, verzwakken zij zowel het gezag van de rechter als het vertrouwen van burgers in de rechtsstaat. Toch krijgen rechters geregeld het verwijt ‘activistisch’ te zijn zodra zij overheidsbeleid toetsen aan mensenrechten of andere hogere normen. Waar komt die kritiek vandaan, en is deze gerechtvaardigd?

Het label ‘rechterlijk activisme’

Laten we beginnen bij de term zelf: ‘rechterlijk activisme’. Alleen al de term klinkt tegenwoordig als een politieke aanklacht. Alsof rechters met opgestroopte mouwen het politieke speelveld betreden, gedreven door een verborgen agenda. Activisme is in deze verworden tot een pejoratief label; een manier om twijfel te zaaien over rechterlijke legitimiteit, vooral wanneer een uitspraak politiek onwelgevallig uitvalt.

Het ‘activismedebat’ laaide in Nederland op na Urgenda. In zijn arrest van 20 december 2019 verplichtte de Hoge Raad de Staat – uit de positieve plichten van artt. 2 (recht op leven) en 8 (recht op eerbiediging van privé-, familie-, en gezinsleven) EVRM plus de nationale zorgplicht – om de nationale broeikasgas-uitstoot uiterlijk 31 december 2020 met minimaal 25% ten opzichte van 1990 te hebben teruggebracht. Hoe het kabinet dat resultaat zou moeten behalen liet de rechter expliciet open; die beperkte zich tot een resultaatsgebod. Toch klonk direct het verwijt dat de rechter daarmee ‘op de stoel van de politiek’ was gaan zitten.

Critici menen namelijk dat zulke uitspraken de scheiding der machten ondermijnen, omdat rechters eigenstandig de reikwijdte van mensenrechten oprekken.2) Voorstanders zien dezelfde toets juist als noodzakelijk correctief op politieke besluiten die fundamentele rechten in gevaar brengen. Ook onder juristen lopen de meningen hierover uiteen.

Een internationaal label

Die spanning tussen rechtsbescherming en rechterlijke terughoudendheid beperkt zich niet tot Nederland. Ook internationaal woedt het debat over de reikwijdte van rechterlijke toetsing. In de zaak KlimaSeniorinnen (EHRM, 9 april 2024) oordeelde de Grote Kamer dat Zwitserland artt. 8 én 6 (recht op een eerlijk proces) EVRM had geschonden. Volgens de Grote Kamer bood het Zwitserse klimaatbeleid burgers onvoldoende bescherming, mede doordat het land zijn eigen CO₂-reductiedoelen niet haalde. De meerderheid leidde uit art. 8 een positieve verplichting af tot effectiever klimaatbeleid. Dat oordeel kreeg echter ook kritiek: in de enige dissenting opinion3) waarschuwde rechter Tim Eicke dat de Grote Kamer zonder stevige onderbouwing feitelijk een ‘nieuw recht’ schept en staten kan doen verstrikken in eindeloze klimaatzaken.4)

Ook buiten Europa speelt dit spanningsveld. In de Verenigde Staten werd het abortusrecht jarenlang grondwettelijk beschermd via Roe v. Wade (1973), waarin het Hooggerechtshof abortus in het eerste trimester koppelde aan het uit het 14e Amendement afgeleide recht op privacy. Die uitspraak werd al snel gelabeld als ‘activistisch’, omdat het Hof uitspraak deed op een politiek beladen terrein. Maar dat oordeel zegt vaak meer over de gevoeligheid van het onderwerp dan over de juridische onderbouwing: het Hof bouwde voort op bestaande precedenten, zonder zelf nieuw beleid te creëren. Rechter Ruth Bader Ginsburg wees er later wel op dat het Hof mogelijk ‘too far, too fast’ was gegaan, omdat het wetgevingsproces werd gepasseerd en een brede democratische verankering niet volgde.5) Die kwetsbaarheid werd duidelijk toen een ideologisch anders samengesteld Hof in Dobbs v. Jackson (2022) het recht introk met een beroep op traditie en geschiedenis – waarna juist de vraag rees of het Hof zélf niet te politiek was geworden.

Rechtspraak is toetsing, geen beleidsvorming

De zaken Urgenda, KlimaSeniorinnen en Roe v. Wade illustreren hoe snel rechterlijke uitspraken als ‘activistisch’ kunnen worden bestempeld zodra ze politiek gevoelig liggen en als bemoeienis voor de wetgever worden gezien. Zulke oordelen zeggen vaak meer over de waardering van de uitkomst dan over de juridische kwaliteit van de motivering. Ook in Nederland roepen principiële uitspraken soms beroering op, maar dat maakt een rechterlijke beslissing nog niet politiek van aard. Anders dan in de VS worden Nederlandse rechters niet op ideologische gronden benoemd; zij zijn zich scherp bewust van hun rol en oefenen hun taak doorgaans met grote terughoudendheid uit.

Een goed voorbeeld daarvan vormt een reeks arresten over de vermogensrendementsheffing (box 3). In 2021 oordeelde de Hoge Raad dat het forfaitaire stelsel in strijd was met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod uit het EVRM. Toch zag de Hoge Raad toen af van rechtsherstel, omdat het creëren van een alternatieve regeling primair aan de wetgever is. Pas nadat de wetgever had nagelaten de wetgeving in overeenstemming te brengen met mensenrechtelijke eisen, besloot de Hoge Raad in een latere uitspraak (6 juni 2024) wél zelf rechtsherstel te bieden.

Twee lessen

De genoemde zaken maken twee fundamentele punten zichtbaar:

  • (1) 
    Rechterlijke vaststellingen van strijdigheid met hogere normen blijven kwetsbaar zolang wetgever en bestuursorganen niet zelf, met duidelijk en democratisch gelegitimeerd beleid, de geconstateerde schending herstellen.
  • (2) 
    Zo’n ‘ingreep’ is nooit het product van rechterlijke willekeur: zij komt er pas – en alleen – wanneer procespartijen de rechter met een concrete juridische vraag confronteren én wanneer hij die vraag, aan de hand van geldend recht en hogere (grond- en verdragsrechtelijke) normen, móét beantwoorden.

Het Nederlandse recht bevat bovendien opzettelijk open normen (redelijkheid, zorgvuldigheid, maatschappelijke betamelijkheid). Dat maakt de wet toekomstbestendig en voorkomt dat rechtspraak wordt gereduceerd tot routinematige regeltoepassing die een algoritme net zo goed zou kunnen verrichten. Maar het betekent óók dat interpretatie onvermijdelijk is – zij het binnen strikte grenzen.

Op grond van de Wet algemene bepalingen (Wab) moet de rechter volgens artt. 11 en 12 “recht spreken volgens de wet” én mag hij geen eigen algemeen verbindend voorschrift scheppen. Art. 13 verbiedt hem bovendien een uitspraak te weigeren omdat de wet stil, vaag of onvolledig is. Staatsraad André Verburg zei treffend: “Ik kan niet kiezen welke zaken ik op mijn bordje krijg… Ik kan niet anders doen dan die vraag beantwoorden die partijen mij stellen.”

Het gevaar van politisering

Het onderscheid tussen rechtstoepassing en beleidsvorming raakt in het publieke debat vaak ondergesneeuwd. Zodra een wet in beladen dossiers de rechterlijke toets niet doorstaat, volgt politieke verontwaardiging en wordt de rechtspraak snel gepolitiseerd. Gecorrigeerde politici richten dan hun pijlen op de rechter: vooral populistische partijen herhalen al snel dat ‘ongekozen’ rechters de volkswil doorkruisen. Zo bestempelde een BBB-Kamerlid de eerdergenoemde EHRM-klimaatuitspraak zelfs als bedreiging voor ‘nationale democratische instituties’.6) Het hardnekkige frame van de ‘linkse activist in toga’ is daarmee snel gecreëerd.

Die retoriek is niet alleen kortzichtig, maar ook juridisch misleidend. Ze verwart rechterlijke toetsing met politieke bemoeienis en miskent dat grondrechten geen meerderheidsbesluit zijn, maar waarborgen tegen machtswillekeur. Het activismeverwijt zou pas houtsnijden als rechters zélf algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels gingen ontwerpen – precies wat zij op grond van art. 11 Wab niet mogen én niet doen.

In Nederland is juist de taak van de rechter om wetten te toetsen aan hogere rechtsnormen extra precair: art. 120 Gw verbiedt toetsing aan de Grondwet, terwijl art. 94 wél verlangt dat strijdige wetten buiten toepassing blijven als zij botsen met verdragsbepalingen met directe werking zoals die van het EVRM. Daarmee rust op het EVRM en het Europees Hof een belangrijke rol in de bescherming van fundamentele rechten. Dat roept soms vragen op over de democratische legitimiteit van supranationale hoven, maar dat debat is iets anders dan het verwijt van ‘activisme’.

Het reduceren van dit complexe samenspel tot een strijd tussen ‘de wil van het volk’ en ‘de rechter’ is niet alleen inhoudelijk onjuist, maar ook gevaarlijk. De rechterlijke macht is een grondwettelijk verankerde pijler van de rechtsstaat, die toezicht houdt op de naleving van rechtsnormen door overheid en burgers – geen storende factor. Politici zouden die rol moeten respecteren, in plaats van de rechtspraak tot zondebok te maken voor eigen tekortschietend beleid.

Paradoxaal genoeg blijkt uit onderzoek dat de Nederlandse rechterlijke macht al jaren aanzienlijk meer vertrouwen geniet dan de politiek zelf.7) Juist door hun onafhankelijkheid en zorgvuldigheid ervaren burgers het recht en de rechter vaker als eerlijk en consistent. Maar dat vertrouwen is niet onwankelbaar. Wie rechters neerzet als sta-in-de-weg of politieke tegenmacht, ondermijnt op termijn hun gezag. Zoals Henk Naves, voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak, waarschuwde: het framen van de rechter als obstakel verlaagt de drempel om rechterlijke uitspraken naast zich neer te leggen. Wanneer politici zich blijven verschuilen achter de toga van de rechter in plaats van verantwoordelijkheid te nemen, ontstaat een vicieuze cirkel van wantrouwen. In het uiterste geval dreigt erosie van onze democratische rechtsstaat.

Vijanddenken

De geschiedenis leert dat democratie en rechtsstaat kwetsbaar worden zodra het vertrouwen in instituties afbrokkelt en politici schuldigen buiten zichzelf zoeken. Wat momenteel in de Verenigde Staten gebeurt, is dan ook een verontrustend voorbeeld dat we hier niet moeten navolgen. Vanuit de MAGA-beweging is er een simplistische en systematische delegitimatie van de rechterlijke macht ingezet: rechters die uitspraken doen tegen Trump of zijn beleid worden neergezet als ‘staatsvijanden’ of ‘monsters’ die het volk tegenwerken. Soms leidt dit zelfs tot bedreigingen van rechters en hun families.8) Door dit soort harde beeldvorming raken mensen vervreemd van de rechtspraak, en dat sijpelt door in de hele samenleving – met het risico dat het vertrouwen in onze rechtsstaat wordt ondermijnd.

Conclusie

In een constitutionele democratie staan wetgever en rechter niet tegenover elkaar; zij vervullen complementaire taken. De wetgever stelt algemeen verbindende voorschriften vast, de rechter controleert of die voorschriften verenigbaar zijn met hogere normen, zoals grondrechten en verdragsverplichtingen. Is een wet hiermee onverenigbaar, dan moet de rechter de politiek daarop wijzen. Laat hij dat na, dan schiet hij tekort in de rechtsbescherming.

Zo’n rechterlijke ‘interventie’ blijft echter broos zolang het parlement geen sluitende, democratisch gelegitimeerde oplossing biedt. Wie werkelijk minder ‘rechterlijk activisme’ wil, moet daarom niet naar de rechter kijken, maar naar de wetgever. Heldere, mensenrechtelijk houdbare regelgeving voorkomt dat de rechter noodgedwongen open normen moet vullen, daarmee in een precaire positie belandt en vervolgens kritiek krijgt van dezelfde wetgever die heeft verzuimd zijn werk goed te doen.

Die opdracht is allerminst abstract. Met grote dossiers als stikstof, asiel, woningmarkt en de uitvoering van het EU-asielpact op de agenda, rust na de aanstaande verkiezingen van oktober op het komende kabinet de plicht om degelijke toekomstbestendige wetgeving te formuleren. Wie straks het land wil besturen en de rechtsstaat zegt uit te dragen, doet er verstandig aan niet de schuld af te schuiven op de rechtspraak, maar te zorgen voor duidelijke, democratisch gelegitimeerde én juridisch houdbare wetgeving. Alleen zo kan het vertrouwen in zowel rechtsstaat als politiek worden behouden - maar eerlijk gezegd houd ik mijn hart vast.

Robin Ravensbergen is politicoloog en bestuurskundige. Hij is werkzaam bij Knoops advocaten, waar hij voornamelijk schrijft over recht en politiek. Samen met Geert-Jan Knoops schreef hij recent het boek ‘Als de rechtsstaat faalt’.