Regio’s stemmen niet. Over de misleidende voorstelling en het politieke misbruik van de vermeende regionale kloof

woensdag 24 december 2025, 9:00, column van Edwin Buitelaar en Jaap van Slageren

Dit is het zevende en laatste artikel van de serie ‘Op zoek naar de kloof’, een samenwerking van Nederland Rechtsstaat en het Montesquieu Instituut. Houd de websites NederlandRechtsstaat en het Montesquieu Instituut in de gaten voor andere publicaties in deze serie.

Klik hier om de andere artikelen in de serie te zien.

Het is gemeengoed geworden om te stellen dat er regionale ongelijkheid is, dat die het gevolg is van nationaal beleid (of het gebrek eraan), dat dit leidt tot onbehagen in achtergestelde regio’s en dat dit ervoor zorgt dat mensen in die regio’s bovengemiddeld een proteststem op radicaalrechtse partijen uitbrengen. De manier om hiermee om te gaan is meer investeren in achteropgeraakte regio’s, zo is de gedachte. ‘Elke regio telt!’ is een veelgehoorde slogan, al dan niet met verwijzing naar de titel van een Rli-rapport uit 2023.

Alhoewel deze redeneerlijn momenteel verre van controversieel is, menen wij dat hij misleidend en kwalijk is. Zo worden economische en sociale verschillen enerzijds en verschillen in stemgedrag anderzijds te gemakkelijk op elkaar gelegd, alsof de eerstgenoemde verschillen de laatstgenoemde veroorzaken. Dit ten onrechte toekennen van een causale relatie aan een statisch verband wordt in de wetenschapsfilosofie een ‘ecological fallacy’ genoemd. Daarnaast is het misleidend omdat ‘de regio’ wordt platgeslagen tot een min of meer homogene verzameling mensen. In deze bijdrage tonen we waar de schoen volgens ons wringt. We laten zien dat regionale verschillen niet per se duiden op achterstelling van perifere en rurale regio’s. Ook laten we zien dat er geen protestregio’s zijn, wel regio’s met proteststemmen.

Regionale ongelijkheid ≠ rurale en perifere achterstelling

Dat er regionale verschillen zijn in de mate van economische voorspoed en politieke representatie is evident. Echter wordt vaak verondersteld dat het altijd de perifere en meer rurale gebieden zijn die het onderspit delven. Daar tegenover zou de Randstedelijke ‘elite’ staan. De feiten laten echter een ander beeld zien.

Zo toont het PBL in een analyse van de ontwikkeling van regionale werkgelegenheidsverschillen dat er de afgelopen decennia weliswaar sprake is van concentratie van banen in Nederland, maar dat deze niet verloopt langs de lijnen van de Randstad versus de rest van het land of stad versus land. Binnen de Randstad zijn er zowel stedelijke gemeenten waar zich een steeds groter aandeel van alle banen in Nederland bevindt (zoals Amsterdam en Utrecht), als waar dat aandeel is gedaald (Rotterdam). Ook zijn er buiten de Randstad stedelijke en landelijke gemeenten waar het aandeel banen is gestegen. In absoluut opzicht – dus kijkend naar het aantal banen en niet het aandeel - is het zelfs zo dat het aantal banen in veruit de meeste gemeenten is gestegen in de onderzoeksperiode van de PBL-studie. In slechts 15 gemeenten is het aantal banen gedaald en die gemeenten bevinden zich zowel aan de randen van het land als in de Randstad.

Ook het beeld van politieke representatie is genuanceerder dan vaak wordt neergezet. Van evenredige representatie is sprake wanneer het aandeel parlementariërs uit een regio vergelijkbaar is met het aandeel van de bevolking van die regio (ten opzichte van het landelijke aantal). Van dergelijke evenredigheid is geen sprake. In de huidige Tweede Kamer komen (op basis van geboorteplaats) bijvoorbeeld 39 parlementariërs uit Zuid-Holland, terwijl dat er 32 zouden zijn bij een evenredige verdeling. Maar niet alleen deze Randstedelijke provincie is oververtegenwoordigd, de provincie met de grootste oververtegenwoordiging (minste aantal bewoners per volksvertegenwoordiger) is Overijssel. En ook de provincies Drenthe en Limburg doen het ‘beter’ dan het Randstedelijke Utrecht en Noord-Holland, die het grofweg even goed doen als Gelderland.

Oftewel, van een scheiding tussen Randstad en periferie is in deze zin geen sprake. Dat wordt nog duidelijker zichtbaar wanneer we kijken naar het regionale stemgedrag. Waar vaak wordt gekeken naar het aandeel (populistisch) radicaalrechtse stemmen, stellen wij dat voor vertegenwoordiging het interessanter is om te kijken naar welke stem invloed heeft op de macht: de coalitie. Daar om laat Figuur 1 zien waar in Nederland de coalities na de landelijke verkiezingen van 2021 en 2023 meer of minder stemmen hebben gekregen dan het landelijk gemiddelde. De coalitie na de verkiezingen van 2023 laat duidelijk een bovengemiddelde vertegenwoordiging zien in de periferie. Alhoewel dat in 2021 minder het geval was, is het niet zo dat toen de grote steden in de Randstad vooral aan het langste eind trokken. Integendeel, de grote steden stemden ook toen beneden gemiddeld vaak op de coalitiepartijen.

Figuur 1: Aandeel van de coalitiepartijen na landelijke verkiezingen ten opzichte van het landelijk gemiddelde per gemeente

Bron: Eigen bewerking op basis van data van de Kiesraad

Van protestregio’s naar regio’s met proteststemmen

Ongelijkheden zijn er in Nederland en soms hebben ze ook een ruimtelijke dimensie. Maar vaker gaat daaronder een andere fundamentelere ongelijkheid schuil: die van klasse of opleidingsniveau. Met behulp van kaarten, waar wij beiden groot fan van zijn, worden die ongelijkheden ruimtelijk afgebeeld. Onterecht wordt vaak verondersteld dat de essentie van die ongelijkheid ook ‘ruimtelijk’ is. Dit terwijl, om met Huijsmans en Miltenburg te spreken: “de bakker in de stad heeft meer gemeen met de bakker in het dorp dan met zijn buurman die advocaat is”. Of zoals het SCP stelt: “wat echt telt voor je positie in de maatschappij is niet of je bijvoorbeeld in de Randstad woont of aan de rand van het land, maar of je voldoende hulpbronnen hebt, zoals geld, een sociaal netwerk en een goede gezondheid.” Daarin staat Nederland niet alleen, internationaal vergelijkend onderzoek bevestigt dit beeld.

Ook geografische ongelijkheden in politieke representatie verbleken in vergelijking tot die andere scheidslijnen, met name die van opleidingsniveau. In 2025 zijn rond de 90% van alle parlementariërs hoger of theoretisch opgeleid, een percentage dat sinds 2010 continu wordt gehaald. Dit terwijl iets meer dan een derde van Nederland hoger of theoretisch opgeleid is. De laatste lager of praktisch opgeleide in de Tweede Kamer is al een tijd geleden verdwenen, terwijl veel vraagstukken, zoals wat voor een economie Nederland zou moeten hebben, het digitaal maken van publieke voorzieningen, en het begrijpelijk communiceren van de overheid, wel degelijk belang hebben bij een vertegenwoordiging van praktisch opgeleiden. En deze onderwijskloof vinden we ook terug in het maatschappelijk onbehagen op veel plekken. Zo laten Huijsmans en Miltenburg zien dat maatschappelijk onbehagen wel verschilt tussen gebieden, maar nog veel meer verschilt tussen opleidingsgroepen binnen gebieden. Ook de universitair geschoolden op het platteland ervaren relatief weinig onbehagen, daar waar de vmbo-opgeleiden in de stad net als hun rurale evenknieën het nodige maatschappelijk onbehagen ondervinden. Er zijn geen protestregio’s, wel regio’s met proteststemmen.

Tot slot

Met deze bijdrage hebben we willen laten zien dat er van achterstelling van regio’s of van een regionale kloof niet of nauwelijks sprake is. We willen niet zeggen dat er geen ongelijkheden of zelfs kloven zijn. Die zijn er wel, alleen zien ze er anders uit. Daar zou de aandacht naar uit moeten gaan. Dit is geen wetenschappelijke scherpslijperij. Een andere probleemanalyse leidt – of zou moeten leiden – tot andere oplossingen. Als wij het in Nederland belangrijk vinden dat iedereen zich gehoord voelt, ongeacht waar die woont, dan moeten we ons daar daadwerkelijk op richten. Dit betekent ook kijken naar de economische positie en de proteststem van mensen die de ‘pech’ hebben om op een ‘aangehaakte’ plek te wonen.

Maar onze zorg is principiëler: de platitude van regionale achterstanden, onbehagen en politieke ondervertegenwoordiging wordt misbruikt om de democratische rechtsstaat aan te vallen. De vermeende kloof wordt door politieke partijen aangegrepen om identiteitspolitiek te bedrijven en om onbehagen aan te wakkeren. Hierdoor kan in sociaalpsychologisch opzicht wel degelijk een regionale kloof ontstaan, waardoor het idee van een ‘eenheidstaat’ wordt ondergraven. Immers, mensen in sommige regio’s krijgen het gevoel er niet bij te horen. Het risico van antidemocratische stemmen wordt daardoor groter. Dat zou ons allen zorgen moeten baren.


Edwin Buitelaar en Jaap van Slageren zijn respectievelijk hoogleraar en universitair docent binnen het departement Sociale Geografie en Planologie van de Universiteit Utrecht.