De Nederlandse omgang met klokkenluiders: een kwestie van cultuur

maandag 29 januari 2018, dr. Joris Gijsenbergh

In december 2017 is het Huis voor Klokkenluiders in opspraak gekomen. Voormalig topambtenaar Maarten Ruys constateerde in een kritisch rapport dat het Huis zich onvoldoende kweet van zijn wettelijke taken op het gebied van advies, onderzoek en voorlichting over misstanden en integriteit. Ruys pleitte voor een herstart van het Huis.[1] Vervolgens hebben andere critici van het Huis zich geconcentreerd op de juridisch kant van de zaak. Zij eisten een betere rechtsbescherming voor melders van misstanden. Deze klokkenluiders hebben echter meer baat bij een cultuuromslag, zo leert de geschiedenis ons.

Een klokkenluider is een (oud-)lid van een organisatie die op eigen initiatief uit de school klapt. Dat leidt tot een dilemma. Is het de burgerplicht van werknemers om misstanden te onthullen? Of dienen zij de bedrijfs- en staatsgeheimen te respecteren? Die vraag houdt de gemoederen al decennialang bezig. Klokkenluiders konden in de loop der tijd dan ook op wisselende reacties rekenen.

Juridische inhaalslag

Op juridisch gebied loopt Nederland flink achter op de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Pas vanaf 2016 genieten klokkenluiders in ons land wettelijke bescherming. Zij kunnen nu aankloppen bij het Huis. Bovendien is elke organisatie met minstens vijftig medewerkers verplicht om een klokkenluidersregeling te treffen. Eerder hadden hooguit enkele organisaties een interne meldprocedure. Sterker nog, in 1998 verplichtte minister-president Wim Kok ambtenaren om toestemming te vragen alvorens zij contact hadden met Kamerleden of journalisten.

Dat is een groot verschil met de Angelsaksische wereld. Terwijl Koks zijn richtlijn uitvaardigde, nam het Britse Parlement The Public Interest Disclosure Act aan. Die wet beschermt klokkenluiders tegen repercussies van hun (voormalige) werkgevers. In de Verenigde Staten bestond al sinds 1978 een vergelijkbare regeling voor federale ambtenaren. Nederland heeft dus nog maar kort geleden de wettelijke inhaalslag gemaakt. Op dat terrein valt bovendien nog wel wat te winnen, aldus het kritische rapport-Ruys.

Onbegrip, weerstand en wantrouwen

Klokkenluiders hebben echter niet genoeg aan extra wettelijke bescherming. Om een klimaat te scheppen waarin zij naar voren durven te stappen, moet er een cultuuromslag plaatsvinden. Historische voorbeelden laten zien dat klokkenluiders niet alleen hinder ondervonden van het gebrek aan rechtsbescherming, maar ook van onbegrip en zelfs weerstand. Zij worstelden met een cultuur van geheimhouding, al is die cultuur wel langzaam aan het veranderen.

Lange tijd heerste er in Nederland een diepgeworteld wantrouwen in werknemers die hun dienstgeheim ‘verraden’. Die traditie is al zichtbaar in de reacties op Eduard Douwes Dekker, beter bekend als Multatuli, die beschouwd kan worden als klokkenluider avant la lettre. Halverwege de 19e eeuw kaartte deze ambtenaar immers misstanden in Nederlands-Indië aan, eerst in zijn brieven aan de koloniale autoriteiten en daarna in Max Havelaar. Deze roman oogstte veel lof, maar Multatuli kreeg ook het verwijt dat zijn boek opruiend was.

Rond 1970 nam klokkenluiden een vlucht in de Verenigde Staten. Steeds meer zogenaamde whistle-blowers werden als helden onthaald door de Amerikaanse media. In Nederland konden zij echter nog steeds op weinig begrip rekenen. De Volkskrant noemde de Amerikaanse militaire analist Daniel Ellsberg bijvoorbeeld een ‘documentendief’. Dat is een groot verschil met de lof die hij ontving in eigen land, voor het onthullen van overheidsgeheimen over de Vietnam Oorlog. Het Nederlandse wantrouwen in openbaarheid is wel vergelijkbaar met de Britse cultuur van geheimhouding. Zo herinnerden posters in Britse overheidsgebouwen ambtenaren aan hun geheimhoudingsplicht.

Van verraad naar verrijking

In de jaren tachtig begon de Nederlandse houding tegenover klokkenluiders heel langzaam te verschuiven. De aandacht voor schandalen en onthullingen groeide. In 1984 bracht Fred Spijkers bijvoorbeeld de Landmijnenaffaire onder de aandacht. Vijf jaar later introduceerde bestuurskundige Mark Bovens de term ‘klokkenluider’ in zijn proefschrift. Deze term werd onder een breed publiek verspreid, omdat scholieren Bovens’ tekst moesten samenvatten voor het VWO-eindexamen Nederlands. Het fenomeen oogstte nog altijd kritiek, maar kreeg inmiddels ook bijval. Op cursusavonden merkte Bovens dat ambtenaren het lekken van staatsgeheimen beschouwden als ‘verraad’, terwijl onderzoeksjournalisten deze bron van informatie verwelkomden als verrijking van de democratie.

Sinds de late jaren negentig zijn klokkenluiders niet meer weg te denken in het Nederlandse publieke debat. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de steunbetuigingen in de media aan Ad Bos, die in 1998 de Bouwfraude aan het licht bracht. Deze trend is doorgezet in de 21e eeuw. Zo is het veelzeggend dat Spijkers in 2003 een lintje kreeg voor zijn onthulling, terwijl hij vanaf 1987 in een juridisch conflict was verwikkeld met het ministerie van Defensie.

Cultuuromslag

Toch is de cultuuromslag nog niet compleet. De behoefte aan transparantie is in Nederland nog veel priller dan in de Verenigde Staten. Op 22 januari 2018, trad klokkenluider Marianne van Ooyen in de openbaarheid, omdat zij vreesde dat het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie en Veiligheid onzorgvuldig omging met de interne meldprocedure. Van Ooyen had eerder al anoniem gemeld dat de onafhankelijkheid van dit onderzoeksinstituut in het geding was. Daarvoor had zij complimenten ontvangen van haar voormalige collega’s, maar zij begreep ook dat zij door haar voormalige werkgever ‘aan de schandpaal’ was genageld. Ondanks de huidige wetgeving, blijkt klokkenluiden nog steeds niet overal geaccepteerd te worden.

De geschiedenis laat zien dat een degelijk wettelijk kader nog geen garantie is voor een constructieve omgang met klokkenluiders. Daarvoor is een cultuuromslag nodig. Alleen een open cultuur maakt misstanden bespreekbaar binnen de organisatie, wat uiteraard in het publieke belang is. Bovendien creëert een open cultuur draagvlak voor klokkenluiders die schandalen aan het licht brengen. Daardoor blijven repercussies uit en hebben klokkenluiders minder vaak rechtsbescherming nodig. Voorkomen is beter dan genezen.

Joris Gijsenbergh is universitair docent Politieke Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij doet historisch onderzoek naar de omgang met klokkenluiders in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten gedurende de 20e eeuw.

 

[1]https://huisvoorklokkenluiders.nl/wp-content/uploads/2017/12/Advies-voor-een-herstart-voor-het-Huis-voor-klokkenluiders-dec-2017.pdf

Deze bijdrage stond in