Een prins in de zaal

Prinsen en, vanaf het midden van de vorige eeuw, ook prinsessen nemen naast de vorst(in) deel aan de plechtigheden op Prinsjesdag. Eén prins, prins Frederik, de broer van Willem II, had dat in 1849 bijna als parlementariër kunnen doen. Hij was de enige prins in de geschiedenis die kandidaat was voor een Kamerlidmaatschap. Hoe zat dat?

In 1848 vond de belangrijke door Thorbecke geïniteerde Grondwetsherziening plaats. Na voltooiing daarvan moesten er een nieuwe Eerste en Tweede Kamer komen. Voor de Tweede Kamer werden directe verkiezingen gehouden in 68 districten die daartoe in een voorlopig kiesreglement waren ingesteld. De Eerste Kamer moest voortaan door de leden van Provinciale Staten worden gekozen, maar dat zou pas gebeuren na totstandkoming van een nieuwe Provinciewet (die zou er in 1850 komen).

In januari 1849 benoemde daarom - voor het laatst - de koning nog de leden van de nieuwe Eerste Kamer. De vanwege '1848' geprezen, maar ook afgematte en zieke koning Willem II had bij die benoeming evenwel weinig te zeggen. In feite bepaalden de ministers welke 39 personen Eerste Kamerlid werden.

Zij hadden daarbij de keuze uit een door de kiezers van de Tweede Kamer opgemaakte voordracht; in elk van de 68 districten werden twee kandidaat-Eerste Kamerleden voorgedragen. Sommige personen waren echter in meerdere districten kandidaat. Thorbecke had die methode gepropageerd om de keuze zoveel mogelijk te beperken. Voor de drie Friese zetels werden bijvoorbeeld slechts vier kandidaten voorgedragen, terwijl dat er feitelijk tien hadden kunnen zijn. Er werden zodoende niet 136, maar slechts 102 personen genoemd voor 39 zetels.

Op 7 januari 1849 stelde de ministerraad de lijst van 39 nieuwe Eerste Kamerleden op, die de koning vervolgens goedkeurde. Lang niet altijd was de als eerste voorgedragen kandidaat op de lijst terechtgekomen. Eén van de negenendertig, de conservatieve oud-minister Baud, werd later alsnog geschrapt en door een andere kandidaat vervangen.

Opmerkelijke naam onder de niet-benoemde kandidaten was die van prins Frederik, de broer van de koning. Hij was in de districten Dordrecht, Rotterdam en Leiderdorp genomineerd. In Dordrecht en Rotterdam als eerste en in Leiderdorp als tweede, naast het Tweede Kamerlid Gevers van Endegeest.

Het kabinet plaatste de naam van prins Frederik echter niet op de lijst van senatoren en blijkbaar was de koning niet bij machte dat te veranderen. Toch kon Frederik in 1849 Prinsjesdag uiteraard weer bijwonen; niet als parlementslid, maar net als de jaren ervoor als lid van het koninklijke gevolg. Dat deed hij en zou hij ook daarna nog geregeld doen, voor het laatst in 1873.