Er zijn verkiezingen, verkiezingen & verkiezingen

donderdag 2 maart 2017, Jan Schinkelshoek

Wat er allemaal met een stem kan gebeuren

Jan Schinkelshoek, oud Tweede Kamerlid voor het CDA

Hoe moeilijk kan het zijn. Je behoeft niet de meeste stemmen te halen om toch te winnen. Je kunt met je stem een andere partij aan een zetel helpen. En zelfs als je niet gaat stemmen, wordt je stem toch meegeteld.

Er zijn verkiezingen, verkiezingen en verkiezingen. Wat we sinds een eeuw in Nederland als min of meer normaal zijn gaan vinden - verkiezingen voor het parlement [nou ja, een deel van het parlement] met behulp van algemeen kiesrecht op basis van evenredige vertegenwoordiging - is in andere delen van de wereld, zelfs binnen Europa, allesbehalve vanzelfsprekend.

Nederlanders zijn er trots op, zeggen ze, dat alle stemmen tellen. En dat elke stem (ongeveer) evenveel invloed heeft. Daar valt best wat op af te dingen - vraag het maar aan kiezers op partijen die achter het net vissen, toch nog altijd zo’n 90.000 bij elkaar opgeteld. Maar waar is waar: het Nederlandse kiesstelsel is er meer op gericht iedereen zo goed mogelijk tot z’n recht te laten komen dan dat van een land als de Verenigde Staten.

Een Amerikaanse president kan aan de macht kan komen zonder dat hij of zij de meeste Amerikanen [popular vote] achter zich heeft. In Groot-Brittannië hangt het aantal zetels in het Lagerhuis er ook veel meer af van in hoeveel districten je de grootste partij wordt dan van het totaalaantal verzamelde stemmen. En in landen Italië of Griekenland krijgt een verkiezingswinnaar er nog een stuk of wat zetels bij – meer dan die partij op basis van de uitslag zou verdienen.

Er zijn, anders gezegd, verschillende manieren om een parlement of een president te verkiezen. Ruwweg zijn er twee smaken: kiesstelsels gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging en kiesstelsels die vooral meerderheden moeten ‘opleveren’.

In het ene geval zijn parlementen een min of meer getrouwe afspiegeling van de vele smaken, opinies, voorkeuren en andere opvattingen die in het land leven. Kijk naar ‘onze’ Tweede Kamer, in 2012 begonnen met elf fracties. In het andere geval - praktijk in landen als Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten - is na het tellen van de stemmen praktisch altijd één partij het voor het zeggen krijgt.

Waar op basis van evenredige vertegenwoordiging parlementen worden samengesteld, zijn er meestal zo veel partijen dat er coalities gevormd moeten worden om te kunnen regeren. Meerderheidsstelsels zijn veel directer: een dag na de verkiezingen vormt de winnende partij als regels in z’n eentje een nieuwe regering.

Elk stelsel heeft z’n voor- en nadelen. Evenredige vertegenwoordiging heeft als schaduwzijde politieke versnippering, meerderheidsstelsels zijn minder bekommerd om minderheden. De een moet het meer hebben van schikken en plooien, de ander oogt robuuster, daadkrachtiger.

Dat is meer dan een kwestie van smaak. Je leest aan het kiesstelsel ook iets af van de politieke cultuur van een land. Een land van minderheden als Nederland past een evenredige vertegenwoordiging als een goed gesneden jas. Groot-Brittannië of de Verenigde Staten kun je bijna niet voorstellen zonder partijen die het om beurten voor het zeggen krijgen.

Maar het is niet zwart-wit. Iedereen denkt dat het gras aan de overkant groener is. Zoals in Engeland soms verlangend gekeken naar een ‘eerlijker’ verdeling van de parlementszetels op z’n Nederlands, zijn er ook veel vaderlanders die het Britse systeem ophemelen: geen gekonkelefoes, kloeke meerderheden, levendige debatten, stevige premiers.

Er is een gemeenschappelijke trek: beide kiessystemen - zowel de evenredige vertegenwoordiging als het meerderheidsstelsel - laten zich verenigen met een districtsgewijze verkiezing van parlementariërs.

Een districtenstelsel niet veel anders dan het opknippen van het land in een paar gebieden, districten of kieskringen, waarbinnen de verkiezingsstrijd wordt uitgevochten. Soms zijn er net zo veel districten als afgevaardigden, maar het is ook mogelijk dat per district meerdere afgevaardigden worden gekozen. Hoe die verdeling gebeurt - dat kan net zo goed op basis van evenredigheid als door de meeste stemmen te bevoordelen.

Engeland heeft van oudsher een ‘streng’ districtenstel: een kandidaat behoeft niet de meerderheid van de stemmen te halen, het is al voldoende als hij/zij de concurrentie voorblijft. Maar in Frankrijk moet je als kandidaat wel de meerderheid zien te halen, desnoods in twee ronden.

In Nederland is vanaf de jaren ’70 ettelijke keren overwogen om het land op te delen in districten en de beschikbare Tweede Kamerzetels te verdelen volgens het principe van de evenredige vertegenwoordiging. Het was bedoeld om twee voordelen te combineren: kamerleden vertegenwoordigen een eigen stad of streek en de zetels worden volgens de traditionele Hollandse normen ‘eerlijk’ verdeeld. Het is er nooit van gekomen. Vermoedelijk omdat het inging tegen iets wat in ons land ook gekoesterd wordt: kleine partijtjes. Zoals iedereen recht heeft op een eigen kerk, ontzeg je mensen ook niet het recht om een eigen partij te beginnen. Dat te blokkeren - dat gold heel lang als een iets akeligs.

Een andere vorm van een uitgekiend kiesstelsel – combinatie van de voordelen van evenredige vertegenwoordiging, meerderheidsstelsel en regionale herkenbaar - is het Duitse. Sinds de oorlog (1953) hebben de Duitsers twee stemmen: op basis van een stem krijgt een partij zetels naar evenredigheid, via de andere stem kan de kiezer de (regionale) kandidaat van z’n voorkeur aangeven. De helft van de Bundestag wordt via de eerste stem [districtstem] gekozen, de andere helft via de landelijke partijlijsten. In Nederland wordt het met name door het CDA bepleit. Het heeft een nadeel: het is nogal ingewikkeld. Probeer maar eens de ‘Überhangmandaten’ te begrijpen.

Versplintering is een van de onmiskenbare nadelen van een kiesrecht volgens evenredige vertegenwoordiging. Als je iedereen gelijke kansen wilt geven, krijgt iedereen gelijke toegang tot het parlement.

Daarom wordt, ook in Nederland, soms een kiesdrempel bepleit - om de ergste ‘uitwassen’ te beteugelen: alleen partijen die minimaal, zeg, 3 of 5 procent halen, kunnen aanspraak maken op een parlementszetel. Zoiets bestaat al sinds jaar en dag in Duitsland; het heeft voortkomen dat protestbewegingen gemakkelijk in het parlement doordringen. Het heeft het Duitse systeem een robuuster karakter gegeven - zeker in vergelijking met het Nederlandse, veel meer een graadmeter van veranderende smaken, voorkeuren en humeuren.

Maar ook in Nederland tellen niet alle stemmen even zwaar, zoals het volksgeloof wil. Om te beginnen vallen die stemmen af op partijen die de eindstreep niet halen. Met reststemmen gebeurt ook iets ingewikkelds; die vallen via een weging toe aan soms concurrerende partijen die het gemiddeld een tikkeltje beter hebben gedaan en os een restzetel kunnen binnenslepen. En wie blanco stemt [17.000 in 2012], oefent wel degelijk (enige) invloed uit: zo’n kiezer maakt het voor kleinere partijtjes iets lastiger over de lat te springen, wat in het voordeel van grotere partijen uitwerkt.

Soms moet je als kiezer maar raden wat er met je stem gebeurt. Dat is het geval bij de provinciale verkiezingen. Omdat Provinciale Staten na hun verkiezing op hun beurt de Eerste Kamer samenstellen - via een kiesstelsel met ingewikkelde wegingen - is voor de oorspronkelijke kiezer niet meer na te gaan waar z’n stem terecht komt. Maar ja, zijn dan ook indirecte verkiezingen.

Weer een ander in het rijtje van verkiezingen, verkiezingen & verkiezingen.

Den Haag, februari 2017

Dit artikel verschijnt in Nestor, het blad van de Vereniging van Oud-Parlementariers.

Bron: ...

Deze bijdrage stond in