Uitsluiten 2.0: mag de PVV überhaupt nog deelnemen aan de politiek?

donderdag 16 oktober 2025, 9:00, dhr Sebastiaan van Leunen

Het is voor Geert Wilders geen nieuwe ervaring dat de PVV in aanloop naar de komende Tweede Kamerverkiezingen wederom met een aantal uitsluitingen geconfronteerd wordt: CDA, GroenLinks-PvdA en VVD gaven de afgelopen tijd aan dat zij niet met de PVV in een eventuele coalitie willen stappen. Uiteraard spelen negatieve ervaringen naar aanleiding van de recente regeringsdeelname van de partij daarbij een rol. Daarnaast zijn ook de gebruikelijke inhoudelijke bezwaren weer een belangrijke grond om samenwerking af te wijzen, namelijk de antidemocratische en antirechtstatelijke implicaties van de verkiezingsplannen van de PVV.

Maar naast deze ‘gangbare’ uitsluiting van de PVV op basis van de inhoud, lijkt de partij tijdens deze campagne meer dan eerder ook te worden onderworpen aan een andersoortige kritiek. Die kritiek ziet eveneens op uitsluiting van de partij, maar is van meer existentiële aard. Er is namelijk een sterke afkeuring van de organisatievorm van de PVV als politieke partij met (de facto) maar één lid en daarmee zonder interne partijdemocratie. Hoewel dat in het verlengde ligt van de inhoudelijke antidemocratische kritiek op de partij, ziet de aanval op de organisatie van de PVV op een veel fundamenteler aspect dan slechts samenwerking. Het gaat over de vraag of Wilders’ partij überhaupt nog mag deelnemen aan het politieke speelveld, of dat de partij ook daarvan uitgesloten dient te worden. Dat die kritiek in deze campagne duidelijker klinkt dan eerst, heeft alles te maken met de op handen zijnde Wet op de politieke partijen (Wpp).

“Bontenbal (CDA) eist dat Wilders de PVV democratiseert, anders geen deelname aan verkiezingen”, zo kopte HP/De Tijd boven een online nieuwsbericht naar aanleiding van een interview dat CDA-leider Henri Bontenbal eind september aan het maandblad gaf. In dat interview stelde Bontenbal dat een politieke partij als de PVV zonder interne democratische inrichting niet aan de verkiezingen zou moeten kunnen deelnemen.

Een week na Bontenbals interview met HP/De Tijd, lanceerde D66 ‘Project 2026’, een “hervormingsagenda om de democratische rechtsstaat te beschermen”. Onder aanvoering van Tweede Kamerlid Joost Sneller pleit de partij in deze hervormingsagenda onder andere voor het vereisen van interne democratie voor politieke partijen in de Wpp. Dat vereiste ontbreekt momenteel in het wetsvoorstel, maar Sneller werkt aan een amendement om dit vereiste alsnog op te laten nemen. Dat voor D66 de huidige organisatie van de PVV een belangrijke drijfveer is om het vereiste van interne democratie in de Wpp op te laten nemen, lichtte Sneller afgelopen juni al toe in een opinieartikel in Trouw.

De kritiek op de organisatie van de PVV – die vrijwel zo oud is als het bestaan van de partij zelf – lijkt een nieuwe impuls te hebben gekregen door de aanstaande wetsbehandeling van de Wpp, zo is ook in deze verkiezingstijd terug te zien. Het wetsvoorstel werd in mei door toenmalig NSC-minister Judith Uitermark van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de Tweede Kamer gestuurd. De nieuwe Tweede Kamer zal zich dus over het voorstel buigen. Dat lijkt de reden dat de wens tot voorschriften over interne partijdemocratie niet alleen in de verkiezingsprogramma’s van CDA en D66 terug te vinden zijn. Ook CU, NSC, Volt en de Piratenpartij spreken zich in hun verkiezingsprogramma’s uit voor het wettelijk voorschrijven van interne partijdemocratie. Dat is voor de meeste van deze partijen nieuw, alleen D66 had dit punt al opgenomen in het verkiezingsprogramma van 2023.

Deze vier partijen lijken zich op dit punt wat minder expliciet tegen de PVV te keren dan D66 en het CDA, al wil dat niet zeggen dat de huidige organisatie van de PVV geen rol speelt. “Geen eenmanspartijen meer zonder leden met stemrecht”, aldus het Volt-verkiezingsprogramma; het is moeilijk daar geen directe verwijzing naar de PVV in te lezen. Ook voor NSC is de wens om interne partijdemocratie voor te schrijven verbonden aan kritiek op de PVV. In een het debat over de regeringsverklaring in 2025 liet NSC-oprichter Pieter Omtzigt al weten dat hij het van belang vindt dat politieke partijen intern democratisch georganiseerd zijn. Vooraan vanaf de Kamerzetels van de PVV, waar Omtzigt voornamelijk op doelde, kreeg hij een geïrriteerd "Waar bemoei je je mee?" toegeroepen.

Bovenstaaan de laat zien dat de wens tot het voorschrijven van interne partijdemocratie in de Wpp niet los te zien is van kritiek op de huidige organisatie van de PVV. In de campagne wordt die kritiek door een aantal partijen gebruikt om zich stevig tegen de PVV af te zetten. Anders dan de inhoudelijke bezwaren om de partij uit te sluiten van eventuele samenwerking, ziet afwijzing van de PVV op grond van zijn huidige organisatie op het wezen van de partij. In feite wordt daarmee gesteld dat Wilders leden moet toelaten, of anders het politieke toneel zou moeten verlaten. Men sluit de PVV daarmee dus niet alleen uit als mogelijke coalitiepartner, maar zelfs als toekomstige deelnemer aan het politieke speelveld.

Is het problematisch dat de discussie over interne partijdemocratie nu zo wordt aangegrepen om de PVV aan te vallen? In het kader van de campagne hoeft dat niet per se het geval te zijn: juist de campagne is het moment om de verschillen tussen de eigen partij en andere politieke partijen scherp neer te zetten. Uiteraard kan dat ook zien op opvattingen over hoe een politieke partij eruit zou moeten zien. De sterke gerichtheid op de PVV bergt wel een risico in zich voor wanneer de nieuwe Tweede Kamer zich eenmaal over de Wpp zal buigen. De discussie zal hopelijk worden gevoerd over de regulering van de interne organisatie van politieke partijen tijdens de wetsbehandeling van de Wpp. Die zal dan verworden tot een discussie over, en wellicht zelfs aanval op, de organisatie van de PVV. Dat wekt de indruk dat het vereiste van interne partijdemocratie voor een aantal partijen toch vooral een verkapte anti-PVV-maatregel is. Dat zou Wilders niet alleen de munitie geven de maatregel als dusdanig te presenteren, maar zou bovendien een te beperkte ratio zijn achter een dusdanig vergaand ingrijpen op het intern functioneren van zowel huidige als toekomstige politieke partijen.

Sebastiaan van Leunen is als promovendus verbonden aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit van Groningen.

Deze bijdrage stond in