Wie handhaaft de integriteit van politici?

maandag 29 januari 2018, analyse van Prof. mr. Paul Bovend'Eert

Het Nederlandse parlement wordt de laatste jaren regelmatig opgeschrikt door integriteitsaffaires van leden. Soms gaat het daarbij zelfs om ernstige strafbare feiten in de functie-uitoefening, zoals het lekken van geheime informatie uit de ‘Commissie Stiekem’ in 2014. Een andere ernstige misdraging in de afgelopen jaren betrof de onrechtmatige besteding van fractiebudgetten door een tweetal partijen in de Tweede Kamer. Meestal gaat het in de praktijk echter om mogelijke (schijn van) belangenverstrengeling en om integriteitskwesties buiten de sfeer van de functie-uitoefening, waarbij de meest uiteenlopende kwesties -soms van ernstige aard- de revue passeren.

Integriteitsincidenten van Kamerleden in de privésfeer betroffen onder meer gevallen van mishandeling, bedreiging, geweldpleging, aannemen van giften, corruptie, rijden onder invloed, ontduiking van belastingen, onjuiste declaraties in eerdere functies, en het inschakelen van familieleden ten laste van overheidssubsidies. Voor meer informatie: de website Parlement & Politiek biedt een interessant overzicht van ‘integriteitskwesties rond politici’ van de laatste jaren, en Vrij Nederland publiceert jaarlijks een speciale bijlage, getiteld ‘de politieke integriteitsindex’.

Verontrustend

De opsomming van integriteitskwesties in deze overzichten is eigenlijk best wel verontrustend. Immers, integriteitsschendingen raken niet alleen het vertrouwen in de betrokken politicus, maar ook het vertrouwen in het instituut, waar hij of zij werkzaam is. Het vertrouwen van burgers in het parlement is in het algemeen al niet overweldigend. Dat vertrouwen kan ernstig geschaad worden door integriteitskwesties rond politici. Vertrouwen komt daarbij te voet en gaat te paard.

De vraag is hoe integriteitskwesties het beste benaderd dienen te worden. Uiteraard hebben het Openbaar Ministerie en de strafrechter een belangrijke functie in integriteitshandhaving bij ernstige integriteitsschendingen, zoals omkoping of andere vormen van corruptie. Het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 december 2017 in de zaak tegen oud-wethouder (en oud-Eerste Kamerlid) Jos Van Rey, veroordeeld voor omkoping (art. 363 Sr) en schending van de ambtelijke geheimhoudingsplicht (art. 272 Sr) is van niet te onderschatten betekenis voor het vraagstuk van politieke integriteit in het algemeen, en de vraag wanneer sprake is van omkoping van een politicus in het bijzonder. Het arrest geeft belangrijke maatstaven voor politieke integriteit.

Daarnaast is de vraag aan de orde hoe en door wie integriteitskwesties van politici buiten het strafrechtelijke kader het beste behandeld kunnen worden. Anders dan in veel buitenlandse parlementen, houdt het Nederlandse parlement zich afzijdig op het punt van integriteitshandhaving van zijn leden. In de Reglementen van Orde zijn weliswaar bepaalde registratieverplichtingen (nevenfuncties, giften, reizen, (financiële) belangen) opgenomen, maar controle op de naleving van deze verplichtingen ontbreekt en ook anderszins voelt men zich in het parlement niet geroepen een oordeel uit te spreken over of maatregelen te treffen in geval van een integriteitsschending. In de Nederlandse verhoudingen wordt het sinds jaar en dag aan de politieke partijen overgelaten om al of niet op te treden als parlementsleden zich misdragen.

Willekeurig optreden

Het een en ander leidt ertoe in de praktijk dat het optreden tegen integriteitsschendingen tamelijk willekeurig is. Sommige politieke partijen, zoals de VVD de laatste jaren, treden streng (soms veel te streng) op tegen leden van het parlement die over de schreef gaan, andere partijen treden soms wel soms niet op, of doen helemaal niets.

Het gevolg hiervan is dat leden van het parlement geen fatsoenlijke rechtsgang hebben, indien zij beschuldigd worden van een integriteitsschending. De handhaving van integriteitskwesties door politieke partijen houdt het risico in dat politieke partijen op onzuivere –politieke- gronden oordelen dat een lid van het parlement zich schuldig heeft gemaakt aan een integriteitsschending en moet opstappen. Ook komt het voor dat een lid van het parlement in de media beschuldigd wordt van een integriteitsschending, maar deze vermeende schending verder niet onderzocht wordt. De vraag of het betrokken parlementslid nu wel of niet over de schreef is gegaan, wordt niet beantwoord, hetgeen voor betrokkene ertoe leidt dat de verdenking van een integriteitsschending niet wordt weggenomen.

De laatste maanden leverden opnieuw enkele voorbeelden van een gebrekkige handhaving van integriteitskwesties van leden van het parlement. In december kwam in het nieuws dat Alexander Pechtold (D66) een appartement in Scheveningen gekregen had van een bevriende Canadese diplomaat en deze schenking niet vermeld had in het register. Pechtold stelde zich op het standpunt dat het een gift van een vriend was, dus niet registratieplichtig. In de media werd de handelwijze niettemin (nogal gemakkelijk) veroordeeld. Gesuggereerd werd zelfs dat sprake was van schijn van belangenverstrengeling. De vraag of een integriteitsschending inderdaad aan de orde is werd niet beantwoord, en de verdenking ervan is sindsdien niet weggenomen.

In dezelfde maand kwam het Tweede Kamerlid Moorlag (PvdA) in opspraak vanwege zijn handelwijze in een eerdere functie. Het Kamerlid mocht eerst blijven van zijn fractie, moest toen vertrekken van het partijbestuur en zijn fractie, diende vervolgens een onderzoek af te wachten, en mocht uiteindelijk toch blijven. Een gênante vertoning. De vraag of eigenlijk wel sprake was van een integriteitsschending die de grondslag kon zijn voor het aandringen op vertrek als Kamerlid, werd in deze zaak niet aan de orde gesteld. Oneigenlijke politieke motieven beheersten de kwestie.

Rechtsgang in het parlement

Deze recente voorbeelden, maar ook andere voorbeelden uit het recente verleden leren dat het hoog tijd wordt dat leden van het parlement in het parlement een behoorlijke rechtsgang krijgen bij beschuldigingen van integriteitsschendingen. Bestaande procedures in buitenlandse parlementen kunnen een goed aanknopingspunt bieden bij de ontwikkeling van een fatsoenlijke procedure in het Nederlandse parlement. Een duidelijke uniforme gedragscode voor leden van het parlement kan daarbij overigens niet worden gemist. Uiteraard betekent het een en ander niet dat politieke partijen zich dan volledig afzijdig zouden moeten houden. Maar meer terughoudendheid zal dan zeker op zijn plaats zijn.

Paul Bovend’Eert

Hoogleraar staatsrecht

Radboud Universiteit Nijmegen

Deze bijdrage stond in