Tweede Kamer een duiventil? Pas het kiesstelsel aan

Met dank overgenomen van Montesquieu Instituut (MI), gepubliceerd op maandag 11 mei 2020, 13:45, column van Coen Brummer

Afgelopen week vertrokken Isabelle Diks (GroenLinks) en Monica den Boer (D66) uit de Tweede Kamer. Daarmee staat de teller opgestapte Kamerleden op 26 sinds de verkiezingen van maart 2017. Wie streng telt, kan daar nog 12 verkozen Kamerleden bij optellen die de overstap maakten naar het kabinet. De rest vertrok om uiteenlopende redenen. Sommigen werden wethouder, anderen konden de werkdruk niet meer aan. Enkelen stapten na een lange loopbaan uit de politiek, bijvoorbeeld fractieleiders van D66 en CDA.

Kamervoorzitter Arib is kritisch over tussentijds vertrekkende Kamerleden. Bij het vertrek van GroenLinks-Kamerlid Isabelle Diks (die na een stevige affaire over haar beloning nu wethouder wordt in Groningen) stelde ze in net iets vriendelijker bewoordingen dat tussentijds opstappen in wezen een veronachtzaming is van het kiezersmandaat. Met cynisme over de politiek tot gevolg. Die kritiek was terecht. Gekozen Kamerleden zijn met hun plek op de kieslijst een persoonlijke verantwoordelijkheid aangegaan.

Simplistisch

Toch is het te simpel om te doen alsof we alleen maar te maken hebben met een stel opportunistische Kamerleden, die bij de eerste de beste mooie baan hun biezen pakken. Zo schreef Den Boer in een openhartige brief dat ze meer wetenschapper dan politica was gebleven en niet heeft kunnen wennen aan de politiek. Voor zulke persoonlijke overwegingen mag begrip zijn.

Maar ook moeten we in ogenschouw nemen hoe ons politieke systeem werkt. Het huidige kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging met een voorname plaats voor politieke partijen maakt Kamerleden ondergeschikt aan hun partij. In wezen geldt er in Nederland gedisciplineerde partijvertegenwoordiging, geen volksvertegenwoordiging. De meeste Kamerleden hebben hun plek op de lijst te danken aan hun partij of een handvol stemmende partijleden, niet aan kiezers. Het grootste deel van de Tweede Kamerleden komt, in de woorden van D66-oprichter Hans van Mierlo, ‘achter de brede rug van hun lijsttrekker’ het parlement ingeslopen. Bewust of onbewust geeft dat volksvertegenwoordigers het gevoel dat zij verantwoording schuldig zijn aan de partij(top), niet aan de kiezers.

Het Kamerlidmaatschap wordt op die manier vaak gezien als een interessante baan. Van een volksvertegenwoordigende functie, waar verantwoording aan kiezers en eigen oordeelsvermogen centraal staan, is vaak weinig sprake. Voor sommigen is dat reden om af te zwaaien, als het tegenvalt. Voor anderen, de vrijdenkers, zijn het keurslijf van de fractiediscipline en de politieke spelletjes ten dienste van de partij niet vol te houden. Een voorbeeld hiervan was historicus en schrijver Zihni Özdil, die na een vertrouwensbreuk met GL-voorman Jesse Klaver opstapte.

1917

Hoe is het zo gekomen? De basis van de praktijk van dit systeem ligt bij de invoering van het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging in 1917. Weliswaar ging met de afschaffing van het meerderheidsstelsel (het districtenstelsel) elke stem meewegen bij het bepalen van de zetelverdeling, maar er ging ook iets verloren: de band met de kiezers.

Waar het districtenstelsel gebaseerd was op het persoonlijk winnen van een zetel, maakten in het evenredigheidsstelsel partijen voortaan de dienst uit, in lijn met de ratio van de verzuiling. Zij gingen de kandidaatstellingsprocedures domineren en dus de lijsten bepalen. In plaats van dat potentiële parlementariërs in hun district kiezers moesten overtuigen, waren ze nu aangewezen op een interne lobby voor een hoge plek op de lijst.

Zoals prachtig beschreven door historicus Jasper Loots in zijn boek Voor het volk, van het volk. Van districtenstelsel naar evenredige vertegenwoordiging, vreesden criticasters al meteen bij de invoering van de evenredige vertegenwoordiging de gevolgen. Ze waren bang dat Kamerleden zouden verworden tot ‘uitdrukkingsloze beginselknechten’ die ‘op de slippen van lijstaanvoerders’ de Tweede Kamer inkwamen om daar ‘op commando van partijleiders in slagorde voor of tegen te stemmen’.

Helemaal ongelijk hadden deze pessimisten niet. In het parlement deden partijloyaliteit en fractiediscipline hun intrede. Kamerleden van een coalitiepartij verloren min of meer hun Grondwettelijke recht op stemmen zonder last.

Oplossingen

Terug naar het oude districtenstelsel van voor 1917 is een verleidelijke gedachte, maar het is de vraag of kiezers zich nog wel zo sterk identificeren met hun regio of woonplaats dat ze op basis daarvan een volksvertegenwoordiger willen aanwijzen. In dat licht is het voorstel van de Staatscommissie Parlementair Stelsel interessant. Zij pleiten voor een kiesstelsel met meer gewicht voor persoonsstemmen, zodat zowel regionale kandidaten als kandidaten met een bepaald (inhoudelijk) profiel sneller met voorkeursstemmen in de Kamer komen. Het voorstel is eerder geopperd, onder meer in het door minister van Bestuurlijke Vernieuwing Alexander Pechtold ingestelde Burgerforum kiesstelsel uit 2006. Ook stelde D66 een dergelijk systeem voor, in de partijnotitie Democratie van Nu uit 2018. Vooralsnog besloot het kabinet helaas om in aanvulling op het voorstel van de Staatscommissie Parlementair Stelsel nog drie kiesstelsels te gaan onderzoeken.

Hopelijk belandt dit voorstel, zoals zoveel eerdere pogingen tot vernieuwing van onze democratie, niet in een departementale bureaulade, maar krijgt het een kans. Want wie de band tussen kiezers en gekozenen wil versterken, moet niet alleen kijken naar de moraal van individuele Kamerleden, maar ook naar het systeem dat de blauwe stoelen verdeelt.

Coen Brummer en Daniel Boomsma publiceerden De Canon van het Sociaal-Liberalisme (Boom, 2019).