N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Schoof als compromispremier in een principeloos kabinet
Het akkoord over de Voorjaarsnota werd door de fractievoorzitters van PVV, VVD, NSC en BBB gepresenteerd als een succes.1) Achter die zelfverzekerde persmomenten schuilt echter een veel dieper probleem: de vicepremiers – Van Hijum (NSC), Keijzer (BBB), Hermans (VVD) en Agema (PVV) – waren opmerkelijk afwezig bij het presenteren van dit akkoord. Niet alleen politiek-symbolisch, maar ook beleidsmatig was hun rol marginaal. De financiële ruimte die zij voor hun beleid nodig achtten, is stilzwijgend weggesneden.2) En degene die straks namens het kabinet moet uitleggen ‘waar het geld vandaan komt', is niet een van hen, maar Dick Schoof – de 'niet-politieke premier'. Schoof bevindt zich daarmee in een klassieke valkuil van de compromispremier: hij mag de gemaakte afspraken verkopen die hij niet mee heeft onderhandeld, verdedigen wat hij niet zelf heeft bevochten, en oplossen wat door anderen wordt uitgesteld. In het huidige politieke klimaat betekent dat vooral: uitleggen waarom het compromis onvermijdelijk was – en dus boeten voor wat anderen als 'verraad' aan hun principes kunnen framen.
In mijn onderzoek naar politieke compromissen, in het bijzonder het onderzoek dat ik samen met collega Maurits Meijers deed, laat ik zien dat politieke compromissen in coalitieland niet langer de vanzelfsprekende basis vormen voor vertrouwen. Integendeel: partijen die zich inschikkelijk tonen tijdens onderhandelingen, verliezen het vertrouwen van hun eigen achterban. In ons onderzoek tonen wij dat burgers hun 'eigen' partij aanzienlijk betrouwbaarder achten als die bij onderhandelingen vasthoudt aan haar standpunten – zelfs als dat de formatie in gevaar brengt. Dat is een onheilspellende constatering voor wie in Nederland het premierschap ambieert zonder politieke rugdekking. Schoof begon zijn loopbaan als premier met een reputatierisico dat zijn voorgangers niet in die mate kenden: hij is het gezicht van de compromisbereidheid die in de publieke opinie weinig krediet oplevert.
Wat het Voorjaarsnota-akkoord verder illustreert, is dat de kernonderwerpen van deze kabinetsformatie – stikstof, migratie, en veiligheid – niet zijn opgelost, maar vooruitgeschoven. Het gevangeniswezen blijft ondergefinancierd, stikstof is opnieuw geparkeerd richting 'nader onderzoek', en de begrotingsruimte is dichtgetimmerd met louter boekhoudkundige trucjes. In feite is er een politiek akkoord zonder duidelijke beleidsrichting – wat voor de buitenwereld voelt als bestuurlijke voortgang, maar wat voor de betrokken ministeries een recept is voor stilstand. De onderliggende logica van het compromis is hiermee volledig uitgehold. De voorstanders vieren een politiek succes, maar onttrekken zich aan de verantwoordelijkheid voor de inhoud. De tegenstanders kunnen blijven ageren tegen ‘onvoldoende recht doen aan de kiezers’, en de man in het midden – Schoof – krijgt de taak om dit alles te rechtvaardigen zonder legitimiteit, zonder een eigen mandaat, en zonder eigen politieke machtsbasis.
Het paradoxale is dat de publieke afkeer van compromis niet voortkomt uit een cynisme jegens samenwerking, maar uit een diepgeworteld verlangen naar politieke duidelijkheid. Uit mijn onderzoek blijkt dat burgers – zeker degenen met lage mate van sociaal vertrouwen en hoge principiële overtuigingen – partijen afrekenen op elke concessie. In zo’n klimaat loont het electorale opportunisme van partijen die zich buiten de compromissen kunnen houden – populistische partijen in het bijzonder. Voor een 'regeringspartij zonder ruggengraat' is daarentegen geen genade. De formatie is daarmee verworden tot een theater van asymmetrische verantwoordelijkheid: de ondertekenaars van het akkoord kunnen hun achterban bedienen met de belofte dat hun idealen overeind blijven, terwijl de uitvoerende macht – in de persoon van Schoof – mag uitleggen waarom het allemaal niet zo eenvoudig ligt. Het risico is dat het compromis niet langer functioneert als brug tussen belangen, maar als zondebokconstructie waarin verantwoordelijkheid wordt afgewenteld op technocratische vertegenwoordigers zonder politiek mandaat.
Schoof is de verpersoonlijking geworden van een bestuurscultuur waarin politieke leiders de schijn van standvastigheid proberen te behouden, door de last van concessies op de schouders van een ander te leggen. Waar eerdere premiers hun legitimiteit haalden uit verkiezingswinst of partijleiderschap, moet Schoof zijn positie ontlenen aan zijn vermogen om het onmogelijke te verkopen als onvermijdelijk. Het risico daarvan is tweeledig. Ten eerste wordt het draagvlak voor het compromis verder uitgehold: kiezers zien dat er wordt ingeleverd, maar weten niet meer door wie of waarom. Ten tweede versterkt het de cynische logica dat politiek slechts draait om het schuiven met posten, zonder echte koers of overtuiging. In dat vacuüm gedijt de ontevreden burger – en de partij die hem belooft nooit te buigen.
Als Schoof werkelijk succesvol wil zijn in zijn nieuwe rol, moet hij méér doen dan alleen het beleid verdedigen. Hij moet ook het compromis herwaarderen – niet als noodzakelijk kwaad, maar als publieke deugd. Dat vereist politieke moed, transparantie, en vooral: steun van de partijen die hem naar voren hebben geschoven. Of hij die krijgt, blijft de vraag. Maar als de huidige trend doorzet, en partijen vooral hun eigen handen schoon willen houden, dan rest Schoof één taak: het vuile werk doen in stilte – wetende dat wie buigt, uiteindelijk breekt.
-
5)Mair, P. (2013). The challenge to party government. In European Politics (pp. 211-234). Routledge.
Mariken A.C.G. van der Velden is universitair hoofddocent Politieke Communicatie aan de afdeling Communicatiewetenschap van de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar onderzoek richt zich op politieke communicatie, politiek gedrag en computationele sociale wetenschappen, met bijzondere aandacht voor de legitimiteit van politieke besluitvorming en de electorale gevolgen van politieke retoriek in meerpartijenstelsels.