N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Charisma en zo
Pim Fortuyn had een kale kop. Pieter Omtzigt is een Hagenees dan wel Hagenaar. En beiden hebben charisma, wat een grote bijdrage heeft geleverd aan hun electorale opkomst en succes.
De helft van bovenstaande observaties is correct, de andere helft incorrect of althans hoogst onvolledig. Fortuyn had inderdaad, in ieder geval tijdens zijn succesvolle maar fatale aanloop naar de Kamerverkiezingen van 15 mei 2002, weinig hoofdhaar te kammen. En hoe gedreven hij ook op de regionale trom zou slaan: de geboorteplaats van Omtzigt was het bij uitstek Randstedelijke Den Haag. Maar charisma?
Het gebruik van de kwalificatie charismatisch voor een politicus – opmerkelijk minder vaak een politica - die het goed doet in de peilingen of het stemlokaal, is vooral een teken van terminologische slordigheid en onvolkomenheid. Iemand kan allicht betrouwbaar zijn of competent of slim, maar wezenlijk minder dan dergelijke karakteristieken is charisma een individuele eigenschap of persoonskenmerk. Fortuyn had geen charisma, Omtzigt heeft geen charisma, maar beiden verkeerden in een charismatische relatie met hun volgelingen. Zij konden bouwen op en handelen middels, naar de in dit verband onontkoombare Max Weber, charismatisch gezag en vertoonden trekken van charismatisch leiderschap.
Zo bezien is charisma niet primair een eigenschap van een individuele politicus, iets wat iemand ‘heeft’, maar kenmerk van een specifieke relatie tussen leider en volgelingen. Daarbij is de maatschappelijke of politieke context niet onbelangrijk: charismatisch leiderschap gedijt in tijden van werkelijke of vermeende maatschappelijke crisis. De verwarrende tijden aan het begin van deze eeuw (9/11) werden door velen als een welhaast existentiële crisis ervaren, net als de aanzienlijke politieke verwarring in het meer recente verleden gevoed werd door een toch breed heersende crisissfeer. De charismatische leider als verlosser in barre tijden. Kortom, wie wenst te spreken en analyseren in termen van charisma, doet er goed aan het inherent relationele aspect nadrukkelijk in de beschouwing te betrekken en het oog scherp op de specifieke context te houden.
Deze ruimere en rijkere betekenis van charisma dient het zinvolle en effectieve analytische gebruik ervan. Het is al te gemakkelijk om de plotse opkomst van een politiek leider als Fortuyn en Omtzigt toe te schrijven aan ‘hun’ charisma. Daarbij wordt trouwens veelal vergeten dat het bij deze en dergelijke politici altijd gaat om politici met een boodschap, om idolen met een idee. Het gebruik van de term charisma gaat echter analytisch vooral wringen als het gedaan is met hun populariteit en succes. Omtzigt heeft de politiek (tijdelijk?) verlaten, zacht gezegd niet op het hoogtepunt van zijn populariteit en succes. Hoe zou dat zo snel kunnen, als charisma een persoonskenmerk is – als er iets van Omtzigt te zeggen valt, dan toch dat hij in hoge mate zichzelf gebleven is. Elke analyse die de neergang van die populariteit van Omtzigt en zijn NSC ophangt aan charisma als individuele eigenschap, moet falen: electorale opkomst én neergang beide verklaren met dezelfde constante factor charisma, dat gaat niet lukken. Alleen als de aandacht mede gericht wordt op de context van hun leiderschap en aard van de relatie met hun volgelingen, en dus de percepties en opvattingen van die volgelingen, kan de kwalificatie charisma mogelijk zinvol worden gebruikt. Nimmer als persoonskenmerk van de individuele politicus.
De slordige omgang met het zo rijke, en in potentie, bruikbare concept charisma is overigens ingebed in een aanzienlijk breder misverstand rondom het verschijnsel ‘personalisering van de politiek’. Politici, hun campagneleiders, journalisten en tal van andere politiek beschouwers zijn ervan overtuigd dat het tegenwoordig eerst en vooral om de persoon van de politicus gaat. Het zijn de poppetjes die ertoe doen, veel meer dan de partijen die zij vertegenwoordigen of de plannen waar zij voor staan. Het electorale succes van partijen wordt aan de persoon van de leider toegeschreven, hun neergang wordt die individuele leiders verweten.
Ook hier: zo simpel is het niet. Zeker, de afgelopen decennia zijn kiezers in Nederland en elders meer en meer gaan kiezen, steeds minder vast verbonden aan een enkele politieke partij. Dat is overvloedig gedocumenteerd; de Nederlandse kiezer is beweeglijker - dat staat niet gelijk aan willekeur of wispelturigheid - dan ooit. Dat vervolgens bij het zoeken naar verklaringen van het uiteindelijke kiesgedrag het oog op de leider van de partij valt, is begrijpelijk en terecht. Elk eigentijds verklaringsmodel van kiesgedrag dat geen enkele plaats inruimt voor de beoordeling of waardering van politici is onvolkomen.
Velen slaan echter door, en menen dat het eventueel langzaam toegenomen gewicht van de individuele politicus in de electorale calculus zo ver gaat, dat het lot van partijen op verkiezingsdag staat of valt met de waardering van de leider. Voor de stelling dat het electorale lot van partijen exclusief of zelfs maar in overwegende mate afhangt van de waardering van hun leider, is echter in kiezersonderzoek erg weinig steun te vinden. Dat onderzoek levert enigszins uiteenlopende bevindingen op, met soms meer en soms minder steun voor het idee van electorale personalisering, maar wijst er zeker niet op dat de kiezersaanhang van een partij bepaald wordt door de populariteit van de leider of lijsttrekker ervan. Partijen blijken zeer hardnekkige fenomenen te zijn, met nog altijd groot electoraal gewicht, en geleverde prestaties en aangekondigde plannen leggen eveneens aanzienlijk gewicht in de electorale schaal. Wat maakt het electorale verval van de NSC van Omtzigt begrijpelijker; zijn plotse verlies (?) aan charisma of de teleurstelling die zich in de afgelopen maanden bij de aanhang heeft opgebouwd gelet op de prestaties van het kabinet-Schoof in het algemeen en de NSC en Omtzigt in het bijzonder?
Charisma en zo. Natuurlijk, het staat eenieder vrij om electorale bewegingen aan ‘het’ charisma en meer in het algemeen aan de persoon van die leider toe te schrijven. Voor wie echter zicht op en inzicht in verkiezingen en kiesgedrag wenst te hebben, is het zaak dergelijke simplistische en conceptueel en empirisch gemankeerde duidingen niet te serieus te nemen. Al weet deze vernuftige kiezersonderzoeker van Leiden heus wel dat zijn strijd om terminologische en analytische zuiverheid een onbegonnen strijd zal blijken te zijn...
Joop van Holsteyn is emeritus-hoogleraar in Politiek Gedrag en Onderzoeksmethoden aan de Universiteit Leiden. Hij is neerlandicus en politicoloog. Hij publiceert met name over verkiezingen en stemgedrag, publieke opinie en opinieonderzoek, het referendum in Nederland, extreem-rechts en politieke partijen en partijleden. Tevens doet hij onderzoek naar politieke tekeningen.