Een campagne gericht op de gewone mensen

maandag 28 juli 2025, 13:00, Prof.Dr. Ruud Koole

In mijn onlangs gepubliceerd boekje Gerechtigheid en vrijheid over de geschiedenis van de sociaaldemocratie komen verkiezingscampagnes sporadisch voor. Aan de hand van zeven cruciale gebeurtenissen behandelt het boekje de globale ontwikkeling van het gedachtegoed van de sociaaldemocratie in Nederland vanaf het einde van de negentiende eeuw tot vandaag. Maar bij een van die gebeurtenissen – de grote verkiezingswinst van de PvdA in 1977 – komt de campagne wel nadrukkelijk in beeld.

Dat beste resultaat ooit voor de PvdA (53 zetels) werd gerealiseerd in een roerige periode. De vernieuwingsbeweging Nieuw Links had de gelederen van de PvdA verjongd en geradicaliseerd. Den Uyl, premier van het naar hem genoemde kabinet, kon daar niet omheen en omarmde die beweging tot op zekere hoogte. Hij ging in het begin van dat decennium mee in de wens tot progressieve vernieuwing van het partijstelsel. Samen met de PPR en D’66 presenteerde zijn partij een gezamenlijk verkiezingsprogram, Keerpunt 1972. Maar Den Uyl gaf de vernieuwers ook duidelijk aan dat er grenzen waren. Hij sprak over “de smalle marge van democratische politiek” en zei met zekere ironie te behoren tot het “zondige ras der reformisten”. Tijdens de campagne voor de Tweede Kamerverkiezing in 1977 zette hij deze balanceeract voort. Het imago van Nieuw Links maakte de PvdA aantrekkelijk voor radicale vernieuwers, maar Den Uyl keek ook naar een breder electoraat. Hij liet zich in de campagne niet de politieke agenda van het radicale middenkader opdringen en richtte zich met klassiek sociaaldemocratische thema’s vooral op de mensen ‘aan de onderkant’. Het resultaat mocht er zijn. Een geslaagde campagne. Maar een tweede kabinet-Den Uyl kwam er niet, mede omdat Den Uyl verzuimde die balanceeract voort te zetten tijdens de formatie. Hij gaf toen te weinig tegenwicht tegen het radicale middenkader, waardoor zijn partij – ondanks die grote overwinning – hielp zichzelf buiten spel te zetten.

De geschiedenis van de sociaaldemocratie is er een waarbij de grote, gematigde stroming voortdurend de maat is genomen door radicaal-links. Dat leidde soms tot afsplitsingen van radicaal-links, zoals in 1909 of 1932. De vernieuwing ging niet snel genoeg of de gematigde stroming werd verweten niet voldoende recht in de leer te zijn. Zo bekritiseerden orthodoxe marxisten aan het begin van de twintigste eeuw de reformisten die niet wilden wachten op de socialistische revolutie zoals die door Marx was voorspeld, maar al in het heden via kleine stappen het lot van de arbeiders wilden verbeteren. Dit leidde tot de breuk in de SDAP van 1909, waarna de SDP opgericht werd.

Ondanks die voortdurende kritiek verzette de sociaaldemocratie regelmatig de bakens. De belangrijkste wending was die in 1937, toen een nieuw beginselprogramma van de SDAP de koerswending bevestigde die onder druk van de grote economische crisis en het opkomend nazisme de jaren daarvóór was genomen. De nieuwe sociaaldemocratie accepteerde voortaan de nationale staat en omarmde de democratische rechtsstaat. Zij stapte af van het streven naar een geheel ander economisch systeem en koos in plaats daarvan voor het breidelen (inperken) van het kapitalisme vooral door gerichte planning. Ook nam zij afstand van het marxisme en de klassenstrijd en baseerde haar handelen niet meer alleen op analyses van de economische orde, maar ook op ethische idealen van vrijheid en gerechtigheid. Ten slotte wilde zij in plaats van een arbeiderspartij een volkspartij zijn waarin naast de belangen van de arbeiders ook die van andere gewone mensen werden behartigd. Het gematigde reformisme voerde duidelijk de boventoon.

Het was weinig verbazend dat niet iedereen het daarmee eens was, ook niet toen in 1946 de nieuwe Partij van de Arbeid (niet: Arbeiders!) werd opgericht in een poging het verzuilde partijstelsel te doorbreken. Hierin ging de SDAP samen met kleinere partijen van progressieve liberalen en progressieve christenen, een enkele verzetsgroep, terwijl ook individuele katholieken en protestanten de overstap uit de godsdienstige partijen maakten. Deze ‘doorbraak’ mislukte aanvankelijk qua stemmen (de nieuwe PvdA behaalde in 1946 minder stemmen dan de hierin opgegane partijen in 1937 hadden behaald), maar tot 1958 nam de PvdA onder leiding van Willem Drees wel steeds deel aan de regering. Die regeringsdeelname lokte kritiek uit, niet alleen van oppositiepartijen, maar ook binnen eigen gelederen. Die traditie was in stand gebleven.

Interne kritiek kan ook heilzaam zijn. Wanneer bijvoorbeeld door regeringsdeelname bij de aloude spanning tussen idealisme en pragmatisme de balans in de partij te veel naar het laatste opschuift, kan idealistische kritiek tot een broodnodige opfrisbeurt van de partij leiden. Om electoraal succesvol te zijn dient de partijleiding er wel voor te waken dat het evenwicht tussen beide in stand blijft. In termen van Max Weber: met te veel Gesinnungsethik (gezindheidsethiek) sta je als partij met je eigen gelijk aan de kant, met te veel Verantwortungsethik (verantwoordelijkheidsethiek) doe je mee, maar raken je waarden gebonden doelen uit het zicht.

Den Uyl wist beide in de campagne van 1977 knap te verenigen door met een vernieuwde partij zich in de campagne toch te richten op het brede publiek van de gewone mensen. Met onderwerpen die aansloten bij hun zorgen. Ook in de komende verkiezingscampagne komt de combinatie GroenLinks-PvdA er niet onderuit zich met name tot de gewone mensen te richten. Aansluitend bij hun zorgen: goede, betaalbare woningen; zorg die toegankelijk blijft voor iedereen die dat nodig heeft; minimuminkomens die een fatsoenlijk bestaan mogelijk maken en de zekerheid dat dat bestaan niet op losse schroeven komt te staan bij pech of tegenslag. Natuurlijk dient GroenLinks-PvdA ook op vele andere terreinen progressieve standpunten in te nemen, maar tijdens de campagne is, net als in de tijd van Den Uyl, aansluiting bij de zorgen van gewone mensen een must, wil zij succesvol zijn. Als de geschiedenis van de sociaaldemocratie iets leert, is dat het: electoraal succes komt alleen wanneer gewone mensen de partij herkennen als de overtuigende vertolker van hun zorgen.

 

Ruud Koole is emeritus hoogleraar politieke wetenschappen aan de Universiteit Leiden.

Deze bijdrage stond in