Demissionaire Prinsjesdag

dinsdag 16 september 2025, 15:40, column van Jan Schinkelshoek

Over een demissionair kabinet, een demissionaire Troonrede en een demissionaire Miljoenennota

Hoe demissionair is demissionair?

Op Prinsjesdag diende het demissionaire kabinet onder leiding van premier Dick Schoof een begroting voor volgend jaar in bij de Tweede Kamer. Hoewel na de tweede kabinetsval ‘dubbel demissionair’, is die begroting niet zo demissionair uitgevallen als wellicht te verwachten was.

Wat mag een demissionair kabinet? Dat is een van de zwarte gaten van het Nederlandse staatsrecht. Er ligt eigenlijk niets vast. Er zijn er die met droge ogen beweren dat zo’n kabinet alles mag wat niet door God verboden is. En zelfs daarover schijnt te twisten te zijn.

Een demissionair kabinet, een kabinet dat zijn ontslag heeft aangeboden, beperkt zich tot wat ‘‘s lands belang’ vergt – tot er een nieuw, missionair kabinet is aangetreden. Dat is zo onbenoemd, zo breed, dat een premier of minister er alles mee kan rechtvaardigen. Het is feitelijk beperkt tot wat het parlement goedvindt of gedoogt. En dat is iets waar moeilijk een peil op te trekken valt.

De algemene regel is er een van terughoudendheid. Kabinetten die op punt staan te vertrekken, houden zich meestal wel in. Men zal opvolgers zo min mogelijk voor de voeten lopen. Zeker controversiële zaken worden, als hete hangijzers, doorgeschoven. Moet er een nieuwe begroting worden ingediend (de Grondwet is onverbiddelijk), dan pleegt die ‘beleidsarm’ zijn. Onthoudt die term: beleidsarm.

Voor een ‘kreupelkabinet’ als dat van Schoof is dat niet helemaal een vrije keus. Het is een kabinet dat, zoals koning Willem Alexander in de Troonrede benadrukte, na de twee achtereenvolgende kabinetscrises op niet meer dan een “zeldzaam smalle basis” in het parlement kan rekenen. Daarom geldt “nog meer dan anders” dat “de polsstok van het regeringsbeleid” niet ver reikt.

Maar toch. Demissionaire kabinetten, waarnemers per definitie, hebben zich in de loop der jaren heel wat bijzondere stappen veroorloofd. Zo zijn er in dit soort politieke schemertoestanden gevoelige en omstreden kwesties over omroepen, belastingen en huren afgewikkeld - bijna tussen neus en lippen door. Een keer was het de Tweede Kamer te gortig. Toen minister Rita Verdonk (Vreemdelingenbeleid & Integratie), na de verkiezingen van 2006, een generaal pardon bleef afwijzen, dreigde de Kamer haar - demissionair of niet - per ommegaande zonder pardon naar huis te sturen.

‘Schoof’ is ook als demissionair kabinet van meet af aan een bijzonder geval geweest. Na de eerste kabinetscrisis – toen Wilders met slaande trom vertrok – poogde het nog zo missionair mogelijk door te gaan. De situatie, binnen en buiten de landsgrenzen, was te “ernstig” (zo noemde de minister-president dat) om tot aan de verkiezingen op de handen te gaan zitten. Immigratie & asiel, woningbouw, energie – het werk mocht niet stil worden gelegd. En ook buitenslands – Oekraïne, Midden-Oosten – kon Nederland het zich niet permitteren niet thuis te geven.

Die missionaire oprisping brak het demissionaire kabinet op. Wat na het vertrek van de PVV was overgebleven bleek onmachtig om het eens te worden over sancties tegen Israël. Minister Caspar Veldkamp, demissionair en wel, stapte op en nam de rest van de NSC-bewindslieden mee. Na die tweede crisis klonk de minister-president veel minder manhaftig dan bij de eerste. Nee, veel viel er niet van het rompkabinet te verwachten.

Maar zo beleidsarm zijn Troonrede, Miljoenennota en begroting niet uitgevallen. Het heeft nogal wat trekken van een feestpakket, een verkiezingsbegroting – toegesneden op de maat van de twee overgebleven regeringspartijen, VVD en BBB. De lastenverlichting is zo ingericht dat de middengroepen er aardig uitspringen. Het kwartje op de benzineaccijns komt in het verkiezingsjaar niet terug, voor de aanpak van stikstof zijn miljoenen vrijgespeeld, de hatelijke CO2-heffing voor de industrie verdwijnt. Alleen de rode diesel, douceurtje voor de boeren, heeft het niet gehaald. Dat zou wellicht net iets te veel van het goede zijn geweest.

Het heeft iets onbeschaamds. Om overheidstekort en staatsschuld binnen de perken te houden, zijn bezuinigingen nodig – dat weet iedereen sinds dit voorjaar. In de verkiezingsbegroting zie je die niet terug. Die zijn voor latere jaren ingeboekt. “Dit demissionaire kabinet (..) beperkt de groei van de overheidsuitgaven vanaf 2027” (!), schrijft minister Eelco Heinen zonder een spier te vertrekken. En dan hebben we het nog niet over boterzachte (lees: onwaarschijnlijke) bezuinigingen die hij wel heeft ingeboekt - zoals die op de afdracht aan de Europese Unie en de asielkosten.

Toch is het, paradoxaal genoeg, een demissionaire begroting: beleidsarm. De Troonrede was leeg, de Miljoenennota had iets plichtmatigs. Daar waar belangrijke zaken op het spel staan en extra miljarden nodig zijn – klimaat, woningbouw en bepaald ook defensie – houdt het kabinet zich in. Dat heet te groot voor een demissionair kabinet, dat is een zaak voor een volgend, missionair kabinet. Zo verwordt de demissionaire status van kabinetten tot een woordenspel, een alibi om te doen wat je goed uitkomt en van je weg te schuiven wat te moeilijk is.

Dat is niet nieuw. Al een tijdje zijn demissionaire kabinetten bezig de hun toegemeten beleidsruimte naar behoefte op te rekken of in te krimpen. Rutte had er al een handje van. Ook onder het motto dat het parlement een ‘ministersploeg-op-weg-naar-de-uitgang' niet snel zal wegsturen. Wie wil, zo vlak voor verkiezingen, verantwoordelijk worden gehouden voor de ontstane puinhoop – een land zonder regering?

Dat oprekken van de demissionaire status heeft iets onvermijdelijks. Het is een bijproduct van de groeiende politieke en parlementaire instabiliteit. Naarmate regeringscoalities steeds crisisgevoeliger worden, naarmate er steeds grotere demissionaire gaten vallen en naarmate kabinetsformaties langer duren, zullen demissionaire ministers steeds meer missionaire dadendrang vertonen. Neem het ze eens kwalijk. Het land moet toch worden geregeerd?

Het heeft ook nog eens aantrekkelijke kanten. Het parlement, met name de Tweede Kamer, is tijdens zo’n demissionaire periode ongebonden – de coalitie heeft opgehouden te bestaan, het regeerakkoord heeft z’n waarde verloren - en dus voelt het zich vrij, heerlijk vrij om te doen wat het wil.

Een demissionaire periode wordt steeds meer een speelkwartier. Maar of dat nou past binnen de opdracht om je te beperken tot dat wat ’s lands belang vergt?