‘Geen slaafse volgzaamheid’

maandag 15 maart 2021, 13:00, column van Jan Schinkelshoek

‘Een goed parlementslid te zijn is, laat ik u dat zeggen, geen gemakkelijke taak - vooral nu, nu men zo sterk geneigd is om zich te laten meeslepen door slaafse volgzaamheid of woest populisme.’

Ik zou het, eerlijk gezegd, gezegd kunnen hebben. Maar het is niet zo. Het is een uitspraak van de befaamde Britse parlementariër Edmund Burke, misschien nog meer bekend als grondlegger van het conservatisme. In een toespraak tot de kiezers van Bristol in 1774 legde hij in ronde woorden uit wat van hem, als hun vertegenwoordiger in het Lagerhuis, mocht worden verwacht: geen slaafse dienstbaarheid, maar zelfbewuste onafhankelijkheid - desnoods tegen hun opvattingen in.

Het is een toespraak die elke parlementariër uit z’n hoofd moet kennen. Iedereen die de Tweede Kamer in wil, moet dat statement van parlementair zelfvertrouwen op z’n nachtkastje hebben liggen. Waarom Burke’s speech niet tot verplichte examenstof voor Kamerkandidaten verklaard? En hen te overhoren door groepjes willekeurig samengestelde geïnteresseerde burgers? Wie slaagt en in de Kamer komt, moet eens per jaar een proeve van bekwaamheid afleggen. Hoe slaafs ben je?

De toespraak van Burke in Bristol is, ook na tweehonderd jaar, een probaat middel tegen de crisis der representatie die ook in Den Haag rondwaart. Elk kamerlid zal zich vroeger of later afvragen wie of wat hij of zij vertegenwoordigt. Waar sta ik eigenlijk voor? Namens wie treed ik op? In een tijd van de grote, ideologisch gekleurde volkspartijen, zeker de christendemocratie, was dat geen punt van discussie.

Dacht je dat Drees, Romme of Schouten zich maar een moment afvroegen wie ze vertegenwoordigden? Die vanzelfsprekendheid is gaandeweg vervaagd of zelfs onzichtbaar geworden. Dat maakt volksvertegenwoordigers vatbaar voor populistisch meedeinen. Het blijkt zo’n besmettelijk virus dat steeds minder fracties en partijen zich er aan kunnen onttrekken. Men - de goeden natuurlijk niet te na gesproken - vereenzelvigt zich met al dan niet luidruchtige belangengroepen, degradeert zich tot verlengstuk van een regio of provincie of vlucht in een doorgeschoten specialisme. Je wilt herkozen worden, toch?

Zo is ook de Tweede Kamer van karakter veranderd. Wat in de parlementaire beginjaren het nationale forum was waar over ‘de grote vragen des tijds’ [Huizinga] soms op het scherp van de snede werd gevochten, is veranderd in een somtijds best vermakelijk theater waar - voor het oog van de publieke opinie - nummertjes worden opgevoerd, waar puntjes worden gescoord, waar lesjes worden afgedraaid.

Daarom is het goed nog eens te luisteren naar Burke in Bristol. ‘Het Parlement is geen congres van ambassadeurs met uiteenlopende en tegengestelde belangen, belangen die afgevaardigden moeten verdedigen als zaakwaarnemer en pleitbezorger tegen andere zaakwaarnemers en pleitbezorgers. Maar het Parlement is een overlegorgaan van één land, met één belang, dat van het geheel; een vergadering waar geen voorrang wordt gegeven aan lokale doelen en lokale vooroordelen, maar aan het algemeen belang.’

 

Jan Schinkelshoek, hoofdredacteur van de Hofvijver, was lid van de Tweede Kamer voor het CDA.

Deze bijdrage stond in