N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De ingreep bij Nexperia
Op 30 september 2025 greep minister van Economische Zaken Vincent Karremans in bij halfgeleiderfabrikant Nexperia op basis van ernstige bestuurlijke tekortkomingen, voortkomend uit specifieke handelingen van de CEO. Deze tekortkomingen vormden een acute en ernstige bedreiging voor de continuïteit van het bedrijf in Nederland en Europa en aldus het behoud van cruciale technologische kennis, evenals van productie- en ontwikkelcapaciteiten. Het zag onder meer op de oneigenlijke verplaatsing van productiecapaciteit, financiële middelen en intellectuele eigendomsrechten naar een buitenlandse entiteit die eigendom is van de CEO en die niet aan Nexperia verbonden is.
Nexperia vervult volgens de minister een cruciale rol in het Nederlandse en Europese halfgeleider-ecosysteem. Het bedrijf is van groot economisch veiligheidsbelang door de cruciale marktpositie in de chipindustrie op basis van de omvang van het marktaandeel in het relevante marktsegment, de faciliteiten in Europa evenals de intellectuele eigendomsrechten in de eigen productsegmenten. Het hoofdkantoor staat in Nederland en er zijn belangrijke productieonderdelen en R&D-faciliteiten in Europa en Azië.
Een oude wet voor een moderne crisis
De minister deed voor de ingreep een beroep op de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg). Voor zover bekend is het de eerste keer sinds de invoering van de Wbg in 1952 dat deze wet is gehanteerd. De wet was ten tijde van de Koude Oorlog ingevoerd om in (voorbereiding op) noodsituaties de beschikbaarheid van essentiële goederen te waarborgen.
De toepassing van de Wbg op Nexperia roept vragen op over de reikwijdte van deze wet. Was bij Nexperia inderdaad sprake van een noodsituatie zoals vastgelegd in de Wbg? En omvat dit ook strategische afhankelijkheid en economische veiligheid? En als dat niet het geval is, zou dat er onder dienen te vallen? Of is er andere relevante wetgeving?
Om met dat laatste te beginnen: sinds de totstandkoming van de Wbg hebben gewijzigde machtsverhoudingen, geopolitieke economische ontwikkelingen en enkele ongewenste kwesties geleid tot de invoering van twee relevante wetten. Het betreft in 2020 investeringstoetsen binnen de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie en in 2023 van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo).
De Wet Vifo is van toepassing op verwervingsactiviteiten die betrekking hebben op een in Nederland gevestigde onderneming die geldt als een vitale aanbieder, beheerder van een bedrijfscampus of een onderneming die actief is op het gebied van technologie die gevoelig ligt. Gelet op het toepassingsbereik van beide wetten lijkt het ingrijpen bij Nexperia met (een van) deze wetten geen optie. Dat is vermoedelijk ook de reden waarom de minister is teruggevallen op de Wbg.
Gronden voor toepassing
De toepassing van de Wbg werd opgevolgd door civielrechtelijke maatregelen die de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam op verzoek van Europese bestuurders van Nexperia heeft genomen. De Ondernemingskamer besliste dat naar haar voorlopig oordeel gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan een juist beleid en juiste gang van zaken van Nexperia Holding BV en van Nexperia BV. Dit met name door de tegenstrijdige belangen van de CEO en de niet nagekomen toezeggingen aan de Nederlandse overheid.
Gelet op deze feiten verrast dit oordeel niet. Ook het voorlopig oordeel dat gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan een juist beleid en juiste gang van zaken is als zodanig niet opmerkelijk. Een dergelijk oordeel komt regelmatig voor. De Ondernemingskamer heeft voor de duur van de enquêteprocedure vervolgens de CEO geschorst, een tijdelijke bestuurder met doorslaggevende stem benoemd, en de aandelen in Nexperia, met uitzondering van één aandeel, ten titel van beheer overgedragen aan een door de Ondernemingskamer aangestelde beheerder van die aandelen. Dergelijke voorzieningen worden ook regelmatig door de Ondernemingskamer opgelegd en zijn in zoverre eveneens niet opmerkelijk.
Wel bijzonder is dat de Ondernemingskamer enkele vergaande procesrechtelijke maatregelen treft. Zo is de Ondernemingskamer in eerste instantie tot dit oordeel gekomen zonder alle belanghebbenden vooraf in kennis te stellen van het verzoek en zonder hen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze te geven (ex parte). Dit is uitzonderlijk. Het recht op hoor en wederhoor is vastgelegd in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en vormt een fundamenteel onderdeel van een eerlijk proces.
Tegelijkertijd is dit recht niet absoluut en kan er een uitzondering op worden gemaakt bij spoedeisendheid of ernstige feiten, zoals in deze zaak is gebeurd. Bovendien is van belang dat deze op 1 oktober 2025 getroffen maatregelen slechts zouden voortduren tot na de beslissing na de behandeling op maandag 6 oktober 2025, zodat de belanghebbenden alsnog konden worden gehoord. Voorts is het oordeel tot stand gekomen zonder openbaarheid van de zitting. Artikel 27 lid 1 Rv geeft vier limitatieve gronden voor behandeling met gesloten deuren. In deze zaak is dat gebaseerd op de veiligheid van de Staat.
Naar moderne wetgeving
De Chinese overheid heeft op deze gebeurtenissen gereageerd door een (tijdelijke) bedrijfsspecifieke exportcontrolemaatregel op te leggen aan alle locaties van Nexperia in China. De Nederlandse overheid voert inmiddels gesprekken met de Chinese autoriteiten om tot een constructieve oplossing te komen. De toepassing van de Wbg is inmiddels opgeschort, ook om een diplomatieke oplossing te kunnen faciliteren.
Wat te vinden van dit alles? Duidelijk is dat het een erg ingewikkelde kwestie betreft. Ook is duidelijk dat zonder ingrijpen mogelijk een onomkeerbare situatie zou zijn gecreëerd die negatieve consequenties voor Nederland zou (kunnen) opleveren. Wat dat betreft was de positie van de minister zeker niet te benijden. Zijn besluit om een Wbg-bevel op te leggen is in elk geval een keuze om hier iets aan te doen en geeft tegelijkertijd ook een signaal af dat de Nederlandse overheid niet alles maar goedvindt.
Ten slotte, voor de toekomst leert de affaire rond Nexperia ons, ook gelet op alle geopolitieke ontwikkelingen en het belang van economische veiligheid, dat het verstandig is om te bezien of de wetgeving en opties op dit terrein, waaronder de Wbg, in het huidige tijdperk nog wel voldoende toereikend zijn.
Prof. Mr. Harold Koster is hoogleraar ondernemingsrecht aan de Universiteit Leiden. Zijn onderzoek vindt plaats binnen het Business & Law Research Network (BLRN).