Wat heb je aan de Grondwet in tijden van polarisatie?

maandag 30 november 2020, 13:00, analyse van Prof.Mr. Luc Verhey

Doet de Grondwet er in deze tijd nog toe? Heb je iets aan de Grondwet om tegenwicht te kunnen bieden aan polarisatie, wantrouwen en desintegratie die de politiek, ook steeds meer in Nederland, beginnen te bepalen?

Ik ben niet zo naïef dat je met een stuk papier ongewenste ontwikkelingen kunt bijsturen. Maar ik geloof wel in de kracht die zoiets als een geschreven constitutie in zich bergt. Dat heeft te maken met houvast, stabiliteit en duurzaamheid. Dat zijn precies de waarden die nodig zijn om tegenwicht te bieden aan alles wat meegesleept wordt met wat in het jargon ‘post truth politics’ is gaan heten: een vorm van democratie waarin de feiten er niet meer toe doen en alleen maar nog maar de eigen mening telt. Internet en sociale media wakkeren dat verder aan (‘fake news’ en ‘echo chambers’).

Bij de Grondwet denk ik dan niet in de eerste plaats aan grondwetswijziging, maar eerder aan een grondwetsinterpretatie die bijdraagt aan het noodzakelijke herstel van evenwicht ‘eenheid’ en ‘veelheid’; het evenwicht tussen aan de ene kant samenbindende instituties als koningschap, regering, en parlement (‘eenheid’) en aan de andere kant de grondrechten die juist staan voor individuele vrijheid en pluriformiteit (‘veelheid’). Naar die tweede kant dreigt het steeds meer over te hellen. Velen lijken vooral bezig te zijn met hoe ze zelf er het beste uit kunnen komen en dan te denken dat de overheid er alleen voor hen is. De gezamenlijkheid [‘samen’] lijdt daar onder. Dat vertaalt zich door in parlement en politiek. Tegenstellingen worden steeds moeilijker overbrugd.

Grondwetsinterpretatie is niet primair een kwestie van een bepaald artikel in de Grondwet. Het gaat vooral ook om de uitleg en toepassing van dragende staatsrechtelijke uitgangspunten, regels en concepten zoals kiesrecht, representatie, ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair inlichtingenrecht. Interpretaties die meer nadruk leggen op gemeenschappelijkheid en integrale belangenafweging en niet bijdragen aan verdere profilering van deelbelangen en fragmentatie. Precies daarom was het representatiebegrip van de Staatscommissie parlementair stelsel in 2018 (Lage drempels, hoge dijken) ongelukkig. Dat ging te zeer uit van volksvertegenwoordigers die opkomen voor hun eigen achterban (‘spreekbuisdemocratie’) en te weinig gericht zijn op behartiging van het algemeen belang.

Als het gaat om de interpretatie van de Grondwet, is er geen constitutionele rechter die knopen doorhakt. Het is primair de wetgever die de Grondwet uitlegt. Maar daarachter schuilt een constructie waarin velen participeren. De wetgever is een samengesteld orgaan: het bestaat uit de regering, de Tweede en de Eerste Kamer. Daarnaast zijn in het wetgevingsproces naast de Raad van State ook tal van andere actoren (adviescolleges, verschillende overheden en maatschappelijke organisaties) betrokken. Ook de rechter interpreteert in bepaalde gevallen, met name als het gaat om de grondrechten, de Grondwet. Ten slotte heeft de staatsrechtwetenschap een belangrijke rol.

Er ligt hier kortom, vanuit onderscheidene rollen en posities een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te komen tot een zorgvuldig gewogen grondwetsinterpretatie die op een evenwichtige manier recht doet aan de genoemde uitgangspunten van ‘eenheid’ en ‘veelheid’. Dat is in deze tijd geen gemakkelijke opgave. Alle betrokkenen zullen het eigen deelbelang of de eigen specifieke expertise althans enigszins moeten weten te overstijgen. Huiselijk gezegd: we zullen verder moeten kijken dan onze neus lang is. Dat is als puntje bij paaltje komt hondsmoeilijk maar wel bitter noodzakelijk om de maatschappelijke tegenstellingen te kunnen blijven overbruggen.

 

Prof.mr. L.F.M. Verhey is lid van de Raad van State en hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden. Deze beschouwing is onderdeel van een preadvies-in-wording met als titel ‘Post Truth Politics: de democratische rechtsstaat bedreigd?' Het wordt besproken tijdens de Staatsrechtconferentie georganiseerd door de Universiteit Utrecht op 4 december a.s.